Publicatie datum: 15-02-2005
Zetmeelaardappelen blijft ook in 2006 een economisch interessant gewas
Onder zetmeelaardappeltelers is enige beroering ontstaan over de vraag of zetmeelaardappelen na invoering van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) nog voldoende opleveren. Men vraagt zich af of het financieel aantrekkelijker is zetmeelaardappelen in het bouwplan te vervangen door granen. Door de gedeeltelijke ontkoppeling van de zetmeelsteun en de invoering van toeslagrechten zal het zetmeelsaldo voor veel akkerbouwers harder dalen dan het graansaldo. Voor telers die met zetmeelaardappelen nu al nauwelijks een hoger saldo behalen dan met granen is het zaak de huidige gewassaldi te berekenen, de afname in saldo door het nieuwe GLB daar vanaf te trekken en deze gewassaldi kritisch te vergelijken. In dit artikel maakt Praktijkonderzoek Plant & Omgeving (PPO) een berekening voor een voorbeeldbedrijf.
Vanaf 2006 treedt de zogenaamde ontkoppeling in werking. Dit betekent dat de subsidie niet meer is gekoppeld aan de teelt van een specifiek gewas, zoals graan of maïs. De zetmeelsubsidie blijft overigens voor 60% gekoppeld aan de productie, de overige 40% wordt ontkoppeld. Hiervoor in de plaats komen toeslagrechten, die zijn gebaseerd op de verleende subsidies in de jaren 2000 tot en met 2002. Om deze toeslag te ontvangen, moet men wel voldoen aan een aantal randvoorwaarden op het gebied van o.a. kwaliteit, natuur en milieu. Men kan gebruik maken van deze toeslagrechten, mits deze grond voor akkerbouw wordt gebruikt, met uitzondering van groenten, fruit, poot- en consumptieaardappelen, blijvende teelten en bos.
PPO laat onderstaand aan de hand van een fictief voorbeeld zien welke economische gevolgen de ontkoppeling heeft. Het betreft hier een veenkoloniaal bedrijf van 60 ha met 1 op 3 aardappelen.
Voorbeeld:
(In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een gelijkblijvende opbrengst en bouwplan.)
Hoe berekent u het verschil in gewassaldi?
Door 40% ontkoppeling van de zetmeelsteun neemt de bruto geldopbrengst van de aardappelen af met €44 per ton zetmeelequivalenten. Voor het voorbeeldbedrijf vermindert het saldo dan met €405 per ha. Voor graan en maïs verdwijnt de gewassubsidie. Het zomergerst saldo wordt daardoor €310 lager en het maïssaldo vermindert met €410.
Hoe berekent u uw toeslagrechten?
Op basis van de oppervlakte subsidiegewassen en de productiehoeveelheden zetmeelaardappelen in de jaren 2000 tot en met 2002 wordt het referentiebedrag bepaald. Dit is in het voorbeeld voor zomergerst 3 jaar lang op 10 ha 310 €/ha. Voor maïs is dit 3 jaar maal 10 ha maal 420 €/ha. Bij zetmeelaardappelsteun wordt 40% van de steun ontkoppeld. Dit is €44 per ton zetmeelequivalent voor 9,2 ton zetmeelequivalenten op 20 ha gedurende 3 jaar. Deze bedragen bij elkaar opgeteld levert het referentiebedrag. Dit referentiebedrag wordt gedeeld door het aantal steunwaardige hectares (40 ha maal 3 jaar). Zo worden voor deze akkerbouwer voor deze 40 hectares 40 toeslagrechten verkregen van 386 €/ha. Op de steunbedragen wordt een korting toegepast van 3% in 2005, 4% in 2006 tot 5% in 2007. Door deze kortingen gaat dit bedrijf er in 2006 € 617 aan steun op achteruit ten opzichte van 2004.
Wat betekent dit voor het bedrijf?
Als we de saldi van dit voorbeeld in 2006 bekijken, verdient deze zetmeelteler straks net wat minder aan zijn aardappelen dan aan zijn gerst. In het saldo zijn alleen de toegerekende kosten en het loonwerk van de bruto geldopbrengst afgetrokken. Machine-, werktuig- en arbeidskosten spelen natuurlijk ook een rol bij deze financiële overwegingen. Deze kosten drukken bedrijfseconomisch gezien alleen op het totale bedrijfsresultaat. Een hectare zetmeelaardappelen kost heel wat meer arbeid dan een hectare zomergerst. Deze voorbeeldondernemer zou kunnen besluiten aardappelen te blijven telen zolang hij geen vervangingsinvesteringen hoeft te doen in bijvoorbeeld een rooimachine.
Voor bedrijven die op dit moment nog steeds een zetmeelaardappelsaldo hebben dat flink hoger is dan hun graansaldo zal het meestal financieel aantrekkelijk blijven om zetmeelaardappelen niet te vervangen door graan.
Bij een opbrengst van bijvoorbeeld 55 ton met eenzelfde onderwatergewicht (betekent 12,6 ton zetmeelequivalenten) en dezelfde toegerekende kosten is het saldo in de uitgangssituatie al €2.022. De afname in het zetmeelsaldo is door de 40% ontkoppeling dan €554. Maar het uiteindelijke saldo wordt dan €1.468, wat aanzienlijk beter is dan de €644 voor zomergerst.
Kortom: alleen voor zetmeelaardappeltelers die nu al nauwelijks meer verdienen aan aardappelen dan aan graan, is de komende wijziging in landbouwsubsidies een mogelijke aanleiding om de aardappelen door graan te vervangen.