Publicatie datum: 15-04-2004
Verbeteren van de veldopkomst van cichorei
In de praktijk blijkt er tussen cichoreipercelen een grote variatie te bestaan in veldopkomst. Deze variatie wordt voor een belangrijk deel bepaald door o.a. de weers- en bodemomstandigheden en de zaaibedbereiding. Een belangrijke vraag voor de praktijk is echter of de variatie in veldopkomst ook veroorzaakt wordt door verschillen in zaaizaadkwaliteit en in hoeverre deze verschillen te voorspellen zijn. Daarnaast kwam tijdens het onderzoek ook de vraag op of met behulp van geprimed zaad de veldopkomst en eventueel ook de opbrengst verbeterd kan worden.
Weers- en bodemomstandigheden blijken een veel groter effect te hebben op de opkomst dan de kwaliteit van het zaaizaad. Met geprimed zaad kan, vooral bij lage bodemtemperaturen, een vlottere opkomst verkregen worden. Er zijn aanwijzingen dat met geprimed zaad ook een hogere opbrengst bereikt kan worden.
Proefopzet
In de jaren 2001 t/m 2003 zijn veldopkomstproeven uitgevoerd in Lelystad en Colijnsplaat. Elk jaar werd op beide locaties op twee tijdstoppen gezaaid, de eerste keer zo vroeg mogelijk na 25 maart en de tweede keer ca. veertien dagen later. In de proeven werden alle zaadpartijen uitgezaaid die in het betreffende jaar ook in de praktijk verkocht zijn. Het betrof zowel pillenzaad als gecoat zaad als minipillenzaad. Daarnaast zijn in elk jaar 2 à 3 geprimede zaadpartijen uitgezaaid. De gebruikte zaadpartijen zijn ook in een kiemproef van de NAK onderzocht op kiemkracht en kiemenergie, terwijl daarnaast ook een koudetoets werd uitgevoerd.
Resultaten
De veldopkomst varieerde tussen de percelen/zaaitijdstippen van ca. 45% tot ca 75% in 2001, van ca. 60% tot 75% in 2002 en van ca. 30% tot 85% in 2003. De opkomstverschillen tussen rassen/zaadpartijen binnen de zaadsoort pillenzaad bleef meestal beperkt tot 10 - 15% (absolute percentages); in één geval bedroeg het maximale verschil 25%. De verschillen tussen rassen/zaadpartijen binnen de zaadsoort gecoat zaad waren geringer dan bij het pillenzaad. De verschillen in kiemkracht en kiemenergie die werden vastgesteld in de kiemproef van de NAK waren klein en vertoonden geen relatie met de veldopkomst-verschillen. De koude-toets leverde grotere verschillen op, maar deze verschillen kwamen slechts gedeeltelijk overeen met de veldopkomstverschillen.
Het pillenzaad dat gezaaid werd met een Nodet-zaaimachine gaf in het algemeen een betere veldopkomst dan het gecoate zaad dat gezaaid werd met een Mini-air-zaaimachine. Het verschil werd niet veroorzaakt door een slechtere kiemkracht van het gecoate zaad, maar wel door de verschillen in de gebruikte zaaimachines in combinatie met de eigenschappen van het zaad. De kwaliteit van het zaaiwerk was beter bij de Nodet dan bij de Mini-air, waardoor het pillenzaad beter en regelmatiger op de juiste diepte werd afgelegd en ook meer mogelijkheden had om bij korstvorming toch op te komen. Minipillenzaad vertoonde wisselend resultaten: in 2001 geen betere opkomst dan gecoat zaad; in 2003 in één van de vier zaaitijdstippen wel een hogere opkomst dan gecoat zaad. Het minipillenzaad werd gezaaid met de Mini-air.
Geprimed zaad bleek vooral in het koude voorjaar van 2001 een snellere veldopkomst te geven. In 2002 werd ook een significante opbrengstverhoging gemeten van ca. 5%.
Conclusies
Gebleken is dat de weers- en bodemomstandigheden een veel groter effect hebben op de opkomst dan de kwaliteit van het zaaizaad. De verschillen tussen zaadpartijen konden slechts gedeeltelijk voorspeld worden met behulp van de koude-toets. De uiterste verschillen kwamen wel naar voren, maar daarnaast waren er ook verschillen die niet goed voorspeld werden. Met geprimed zaad kan, vooral bij lage bodemtemperaturen, een vlottere opkomst verkregen worden. Er zijn aanwijzingen dat met geprimed zaad ook een hogere opbrengst bereikt kan worden.