Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-2002

Veel rooibeschadiging leidt tot hoge bewaarverliezen

Niet alle schade aan zetmeelaardappelen is aan de buitenkant te zien. Een deel van de (financiële) schade speelt zich onderhuids af. Teveel telers realiseren zich nog niet wat ze tijdens de bewaring van zetmeelaardappelen aan verliezen kunnen oplopen door teveel rooibeschadiging.

Inleiding

Aardappelen zijn in meer of mindere mate gevoelig voor verschillende vormen van beschadiging. Voor zetmeelaardappelen zijn van belang: ontvellingen, barsten en onderhuidse beschadiging (vaak rooibeschadiging genoemd). Alle beschadigingen waarbij de huid beschadigd raakt geven kans op vuilinsluiting en dus kwaliteitsverlies van het gewonnen zetmeel. Daarnaast zijn alle beschadigingen invalspoorten voor schimmel- en bacterieziekten. Deze kunnen voor flinke verliezen zorgen en vervroegde levering noodzakelijk maken. In de tweede plaats veroorzaken de beschadigingen gewichtsverliezen. Die bestaan enerzijds uit vochtverlies uit de wonden, anderzijds veroorzaken beschadigingen een verhoogde ademhaling, waardoor ook extra zetmeel verloren gaat. In PPO-onderzoek is de directe relatie tussen de mate van beschadiging en bewaarverliezen onderzocht en er is vastgesteld wat de rol van de verschillende beschadigingsvormen is in het totaal van bewaarverliezen.

Proefopzet en resultaten

De gevoeligheid van rassen voor de verschillende vormen van beschadiging kan sterk verschillen. In het onderzoek is daarom een serie relatief nieuwe rassen vergeleken. Dit onderzoek heeft zich vooral toegespitst op de invloed van onderhuidse rooibeschadiging op het onderwatergewicht, omdat die invloed in de eerste fase van het project een belangrijke factor bleek te zijn. Tevens is gedurende enkele jaren een serie praktijkmonsters genomen uit het AVEBE / PPO-project “Rendementsverbetering zetmeelaardappelteelt” (project Romke Wustman) waarin intensief met telers op bedrijfsniveau wordt gezocht naar mogelijkheden om de teelt en bewaring te verbeteren. Deze monsters zijn beoordeeld op rooibeschadiging. Dit beeld van rooibeschadiging in de praktijk kan de lezer vergelijken met de resultaten van het onderzoek. Deze vergelijking geeft een schatting van de bewaarverliezen die rooibeschadiging in de praktijk veroorzaakt.

Relatie tussen beschadiging en verliezen

In zowel 1997 als 1998 werden monsters van de rassen Kartel en Seresta van locaties ’t Kompas en Kooijenburg genomen, in 1998 was als gevolg van de weersomstandigheden alleen materiaal van ’t Kompas beschikbaar. Naast een onbehandelde controle werden in 1997 monsters matig en zwaar geschud. Omdat zwaar schudden veel meer beschadiging gaf dan gemiddeld in de praktijk voorkomt, is in 1998 licht en matig geschud. Bij vergelijking van de matige schudbehandeling in beide jaren bleken de effecten op beschadiging en verliezen goed overeen te komen.
In 1998 waren de beschadigingsniveaus van “ongeschud” wat hoger dan in 1997. Dit komt doordat het materiaal in 1998 met een voorraadrooier is geoogst. Ondanks voorzichtigheid geeft dit meer beschadiging dan oogsten met de hand (Figuur 1 a en b). Het ras Kartel vertoonde in beide jaren meer ontvelling dan het ras Seresta. Seresta vertoonde meer barsten en onderhuidse beschadiging dan Kartel. Op het moment van loofdoding was Seresta al verder afgestorven dan Kartel. Hierdoor was op het moment van de oogst de schil van Seresta beter afgehard.
Zoals verwacht kon worden namen de bewaarverliezen toe met zwaardere beschadiging. Het viel echter op dat het onderwatergewicht bij onbeschadigde aardappelen in de loop van de bewaring steeg en bij zwaar beschadigde aardappelen sterk daalde (Figuur 1 c en d). Deze daling was te groot om het gevolg te zijn van extra ademhaling. Ze bleek te worden veroorzaakt door het opdrogen van onderhuidse beschadigingen. Het beschadigde weefsel krimpt en er raakt lucht ingesloten. Het “drijfvermogen” dat hierdoor ontstaat zorgt voor de daling van het onderwatergewicht, terwijl het drogestofgehalte en het zetmeelgehalte slechts heel weinig dalen. De opdrogende onderhuidse beschadigingen verstoren dus de relatie tussen het zetmeelgehalte en de onderwaterweging. Hierdoor wordt een (aanzienlijk) deel van het zetmeel dat wèl wordt geleverd niet gemeten met behulp van het onderwatergewicht. De daling van het onderwatergewicht kan bij zware beschadiging oplopen tot meer dan 100 gram. Het verlies aan uitbetalingsgewicht kan hierdoor toenemen tot meer dan 30 % (Figuur 1 e en f). Aangezien de daling van het onderwatergewicht in de loop van de bewaring toeneemt, kunnen aardappelen met veel en/of zware onderhuidse beschadigingen daarom beter niet lang worden bewaard.

Figuur 1. Indices voor verschillende beschadigingen en verandering in onderwatergewicht (gram) en uitbetalingsgewicht (%) in de loop van de bewaring onder invloed van beschadiging van oogst 1997 en 1998, gemiddelden van locaties ’t Kompas en Kooijenburg en van de rassen Seresta en Kartel.

Rasverschil bij de invloed van onderhuidse beschadiging op het onderwatergewicht

Monsters van de rassen Elkana, Kantara, Karakter, Karnico, Kartel, Katinka, Mercator, Seresta en Stabilo van oogst 1999 werden resp. niet, licht en matig geschud. Figuur 2 laat zien dat de gevoeligheid van rassen voor rooibeschadiging zich in hoge mate vertaalt in een daling van het onderwatergewicht (of kleinere stijging) en daardoor in een lager uitbetalingsgewicht.

Figuur 2. Onderhuidse beschadiging, verandering van gewicht, onderwatergewicht en uitbetalingsgewicht en kieming onder invloed van beschadiging bij 9 rassen.

Met name de rassen Kartel, Mercator en Seresta springen er uit als rassen waarbij de daling van het uitbetalingsgewicht door rooibeschadiging flink kan oplopen (Figuur 2 d). Bij Seresta wordt dit hoofzakelijk veroorzaakt door de rooibeschadiging, terwijl bij Mercator waarschijnlijk ook de forse kieming (figuur 2 c) een bijdrage aan het verlies heeft geleverd. Toch is er ook in de gevallen waarbij het onderwatergewicht door rooibeschadiging niet sterk daalt (Kantara, Karnico, Katinka) wel degelijk sprake van flink hoger verlies aan uitbetalingsgewicht door rooibeschadiging. In deze gevallen wordt dat veroorzaakt door het verlies aan veldgewicht.

Praktijkmonsters

De praktijkmonsters van telers zijn genomen uit de kuil of de schuur van de teler. De monsters zijn vervolgens minimaal enkele weken bewaard om alle beschadigingen goed zichtbaar te laten worden. De monsters zijn op dezelfde wijze beoordeeld op onderhuidse beschadiging als de monsters in de hierboven besproken praktijkproeven.
In 1998 was de gemiddelde index voor onderhuidse rooibeschadiging 14, in 1999 was dat 27 en in 2000 was het 13 (Figuur 3). Dit is een weerspiegeling van de van jaar tot jaar sterk verschillende rooiomstandigheden. Toch blijken er ook in “makkelijke” jaren partijen met veel rooibeschadiging te zijn en in “moeilijke” jaren zijn er toch ook partijen met weinig rooibeschadiging.

Figuur 3. Onderhuidse beschadiging van praktijkmonsters in 1998, 1999 en 2000.

Conclusie

Vergelijking van deze praktijkcijfers met de cijfers uit de PPO-proeven maakt duidelijk dat er in 1999 bij bewaring tot maart waarschijnlijk 7 à 8 % meer uitbetalingsgewicht verloren is gegaan tijdens de bewaring dan in beide andere jaren.
In 1999 bleek er een verband te zijn tussen de gemiddelde dagtemperatuur en de hoeveelheid rooibeschadiging, maar het verband was slechts zwak. Hetzelfde gold voor het verband tussen onderwatergewicht en rooibeschadiging. Het is natuurlijk zo dat de effecten sterker zijn bij rassen die gevoelig zijn voor rooibeschadiging, maar ook dan geldt dat er zowel positieve als negatieve uitzonderingen op de regel zijn. De oorzaak van deze uitzonderingen moet voor een belangrijk deel worden gezocht in de kwaliteit van het rooi- en inschuurwerk.