Publicatie datum: 15-05-1997
Uitgekiende aanpak Trichodorus-aaltje
Gras en grasgroenbemestingsgewassen als Westerwolds en Italiaans raaigras zorgen voor een zeer sterke vermeerdering van het Trichodorus-aaltje (Paratrichodorus teres) en het tabaksratelvirus (TRV). Met bladrammenas als groenbemestingsgewas kunnen beide sterk worden teruggedrongen. Deze maatregel is echter niet afdoende. Volgens het PAV-onderzoek kan met een aanvullende natte grondontsmetting op een 'slimme plek' in het bouwplan de Trichodorus-schade wel voldoende worden beperkt. Toediening van extra organische stof dient daarbij met name voor de (poot)aardappelteelt als een extra steuntje in de rug.
Het combineren van de hiervoor genoemde maatregelen werkte positief uit op de opbrengsten van het hele bouwplan.
De trichodorus-populatie liep niet sterk terug na de winter of een hoofdgrondbewerking. Veel groter was daarentegen de aaltjesonderdrukking met een natte grondontsmetting, ook bij een 1:5 frequentie. Het groenbemestingsgewas bladrammenas had eveneens een sterk onderdrukkend effect op de populatie.
Inleiding
Het Trichodorus-aaltje Paratrichodorus teres ('vrijlevend wortelaaltje') komt met name voor op lichte mariene zavelgronden in de teeltgebieden in de Noordoostpolder, de Wieringermeer en op Texel. Het aaltje wordt aangetroffen in grodnsoorten met een afslibbaarheid van minder dan 12% en een organische stofgehalte van minder dan 2%.
In het vorige PAV-bulletin is uitgebreid ingegaan op het toepassen van granulaten voor de beheersing van het Trichodorus-aaltje (red.: niet opgenomen in Kennisakker.nl). In dit artikel komen andere onderzochte aspecten aan bod, zoals de groenbemestingsgewassen en de natte grondontsmetting in samenhang met de aardappelteelt. In een volgend artikel zal worden ingegaan op het effect van de maatregelen op de populatie-ontwikkeling van P. teres en de effecten op de opbrengsten van de andere gewassen binnen het bouwplan (red.: nog niet opgenomen in Kennisakker.nl).
Opzet en uitvoering
De afgelopen vijf jaar is door het PAV onderzoek verricht naar methoden waarmee dit aaltje beheerst kan worden. Op de proefboerderijen De Waag te Creil (Noordoostpolder) en de Prof. Ds. H.M. Van Bemmelenhoeve (Wieringermeer) zijn de proeven uitgevoerd. Tulp, pootaardappel, zaaiui, suikerbiet en wintertarwe zijn in een rotatie geteeld. De volgende drie hoofdelementen zijn in het onderzoek opgenomen:
- De groenbemestingsgewassen Italiaans raaigras en bladrammenas zijn telkens na tulp en pootaardappel ingezaaid. Van Italiaans raaigras was bekend dat het Tricodorus-aaltje zich daarop sterk vermeerdert, terwijl bladrammenas een onderdrukkende werking heeft. Door deze twee verschillende groenbemestingsgewassen in de proeven op te nemen, kon worden bestudeerd wat de effecten daarvan waren binnen de rotatie, in combinatie met de andere onderzoeksfactoren;
- De effecten van een minder frequente natte grondontsmetting zijn nagegaan door objecten met een 1:3 of een 1:5 frquentie en niet te ontsmetten. De ontsmetting is hierbij bewust voor de tulp uitgevoerd, omdat dat gewas de grootste schade kan lijden. Bij de 1:3-behandeling is nogmaals na pootaardappel ontsmet en granulaat toegepast bij suikerbiet. Bij deze behandeling is dus chemisch gezien alles gedaan om het aaltje te onderdrukken;
- Van oudshet is bekend dat organische stoffen een remmende werking kunnen hebben op aaltjes. Daarom zijn varianten opgenomen met GFT-compost en droge kippenmest (DKM) alsmede velden onbehandeld (Geen) gelaten. De organische stoffen zijn pas na de hoofdgrondbewerking opgebracht, zodat zij met de zaai- en pootbedbereiding in de wortelzone terecht kwamen.
Voorts is door middel van aaltjesbemonsteringen het verloop van de populatie bestudeerd. Behalve de effecten van de behandelingen en de gewassen op de aaltjes kon zo ook de invloed van ploegen en de winteroverleving worden gemeten.
Groenbemestingsgewassen binnen het bouwplan
Uit onderzoek met diverse tussengewassen voorafgaand aan suikerbieten, bleken gele mosterd (Maxi) en bladrammenas (Pegletta) het aaltje niet te vermeerderen. Na deze twee groenbemestingsgewassen was de opbrengst van de suikerbieten (Univers) bovendien hoger in vergelijking met veldenwaar zwarte braak, luzerne (Europe), Italiaans raaigras (Tetila), haver (Wilma), rogge (Admiraal) en afrikaantjes ('French Dwarf') hadden gestaan.
Het onderzoek heeft zich vervolgens vooral toegespitst op bladrammenas. Dit gewas onderdrukt namelijk niet alleen het Tricodoride-aaltje, maar ook het tabaksratelvirus, de veroorzaker van onder andere kringerigheid en stengelbont. Gele mosterd onderdrukt dit virus niet. Bovendien heeft bladrammenas ten opzichte van gele mosterd meerdere voordelen, zoals een betere hergroei na hoog maaien of klepelen, een iets hogere vorstresistentie, betere bestrijding van het bietencysteaaltje en minder vermeerdering van het wortellesieaaltje (Pratylenchus penetrans).
Van 1991 tot en met 1996 zijn in een bouwplanproef bladrammenas (Nemex) en ter vergelijking Italiaans raaigras (Tetila) geteeld voorafgaand aan pootaardappelen. Voor het Creëren van verschillen in het onderzoek is bewust gekozen voor het aardappelras Gloria, omdat dit ras gevoelig is voor kringerigheid. Door de keuze van een minder gevoelig ras zal het kringerigheidspercentage lager uitvallen.
De groenbemestingsgewassen zijn eind juli gezaaid n met het voorjaarsploegen ingewerkt. De effecten hiervan op de aaltjes en de aardappelen zijn weergegeven in figuur 1.
De netto-aardappelopbrengst na bladrammenas was significant hoger dan na gras. Bovendien bleek dat zowel het aaltje als het kringerigheidspercentage met bladrammenas sterk werd onderdrukt. Het percentage kringerigheid is echter nog wel erg hoog; de NAK-norm is 6%. Na bladrammenas wordt weliswaar 5% kringerigheid gevonden, maar dit is nog te veel en wordt voor pootgoedpartijen vaak niet geaccepteerd. Er zijn dus nog extra maatregelen nodig om dit virus te onderdrukken.
Na de aardappelen zijn dezelfde velden weer met bladrammenas of Italiaans raaigras ingezaaid. Het positieve effect van bladrammenas bleek hierna nog drie jaar door te zetten in de daaropvolgende teelten van zaaiuien, suikerbieten en wintertarwe. Op de velden waar bladrammenas had gestaan, waren de opbrengsten van deze drie gewassen telkens significant hoger. Dit positieve effect is niet volledig te verklaren met de lagere Trichodorus-aantallen. Mogelijk spelen andere factoren een rol, zoals bepaalde vrijkomende stoffen en de invloed op de structuur; veel duidelijkheid is daar echter niet over. Het is wel duidelijk dat met bladrammenas als groenbemestingsgewas een goede beheersing van het Trichodorus-aaltje wordt verkregen en dat er positieve effecten zijn op de opbregnsten van de teelt(en) daarna.
Natte grondontsmetting op een 'slimme plek'
De plaats van de natte grondontsmetting binnen het bouwplan is bewust gekozen. Er is voor de tulpen ontsmet, zodat dit gevoelige gews optimaal werd beschermd en het economische risico laag was. Bovendien kan het P. teres-aaltje zich slecht vermeerderen op tulp, zodat de volgteelt aardappelen ook nog kan profiteren van de natte grondontsmetting.
Deze tactiek bleek te werken; op de ontsmette objecten werd bij aardappelen 5% meeropbrengst bereikt. Bovendien werd het kringerigheidspercentage met de helft onderdrukt en werden weinig P. teres-aaltjes gevonden. Natte grondontsmetting als afzonderlijke maatregel werkte echter niet voldoende, omdat er nog steeds 8% kringerige knollen werden gevonden.
GFT-compost en droge kippenmest
Extra organische stof in de bouwvoor zou volgens andere onderzoeken de bewegingsvrijheid van het aaltje kunnen remmen en/of de aantrekking van het aaltje door de planten kunnen verminderen. In het onderzoek van het PAV is gekeken naar de effecten van GFT-compost (12 ton droge stof per ha) en drioge kippenmest (DKM, 5 ton per ha) op de aardappelopbrengst, het aaltje en het virus. De organische stof is pas na het ploegen zo egaal mogelijk opgebracht, zodat deze zoveel mogelijk in de rug rondom de knol terecht kon komen. Voor de bemestingsverschillen werd gecorrigeerd met kunstmeststoffen. Met GFT en DKM werden hogere opbrengsten verkregen. Het kringerigheidspercentage werd echter niet beïnvloed door de organische stoffen. De meeropbrengst wordt vooral veroorzaakt door de groeibevordering die uitgaat van GFT en DKM. In een jaar dat er P. teres-schade optreedt, betekent dit vooral een extra steuntje in de rug voor de aardappelteelt.
Combinatie van maatregelen
De afzonderlijke beheersingsmaatregelen blijken volgens het voorgaande zowel het aaltje als het tabaksratelvirus (kringerigheid) te onderdrukken en bovendien de opbrengst te verhogen, maar hebben geen van alle op zichzelf voldoende effect. Daarom is ook onderzocht wat de effecten zijn van de combinatie van bladrammenas of Italiaans raaigras als groenbemestingsgewas met natte grondontsmetting op de 'slimme plek' in het bouwplan en droge kippenmest toegediend voorafgaand aan een aardappelteelt. In figuur 2 zijn de resultaten van een aantal bij pootaardappel toegepaste combinaties weergegeven
Met Italiaans raaigras als groenbemestingsgewas blijft de aardappelopbrengst sterk achter en is vanwege de grote hoeveelheid kringerige knollen (22%) de kwaliteit slecht. Italiaans raaigras samen met een natte grondontsmetting levert een opbrengstverhoging en kwaliteitsverbetering op, maar dit is niet voldoende. Het inzaaien van bladrammenas als groenbemestingsgewas heeft net zoveel effect als het inzetten van een veel duurdere natte grondontsmetting. In dit geval wordt daarmee de kringerigheid echter ook niet voldoende onderdrukt. Een kwalitatief goede partij pootaardappelen wordt wel verkregen met de combinatie bladrammenas en natte grondontsmetting. Als voorafgaand aan het poten nog droge kippenmest wordt aangebracht, neemt ook de opbrengst nog sterk toe. Benadrukt moet worden dat het ook hier gaat om een natte grondontsmetting binnen het bouwplan. Deze is dus niet direct voorafgaand aan de aardappelteelt, maar voor tulp uitgevoerd. Het effect werkt voor de aardappel echter nog voldoende door; er wordt dus minimaal tweemaal van één natte grondontsmetting geprofiteerd,. Het gaat bij deze resultaten om een gevoelig ras voor kringerigheid. Zou men een minder gevoelig ras gebruiken, dan kan het kringerigheidspercentage lager uitkomen, waardoor bijvoorbeeld het toepassen van de natte grondontsmetting minder of niet noodzakelijk wordt.
Conclusies
Met een bewust keuze van het groenbemestingsgewas kan veel worden verdiend. Dat betekent in dit geval dat als P. teres aanwezig is het advies geldt: grassen vermijden en waar mogelijk bladrammenas inzaaien.
Bladrammenas als enige maatregel is met name voor de kwaliteit van pootaardappelen niet afdoende. Het bewust inzetten van een natte grondontsmetting is dan noodzakelijk. Met een frequentie van 1:5 kan dit prima, mits het goed wordt ingepast in het bouwplan, dus voorafgaand aan de meest gevoelige gewassen als (poot)aardappel en tulpen.
Daarnaast moet ook goed op de onkruidbestrijding worden gelet, omdat zowel het aaltje als het virus zich sterk vermeerderen op onkruiden. Ook kan in sommige gevallen de rassen- of cultivarkeuze helpen bij het beperken van het risico van een tabaksratelvirus-aantasting.
Het gebruik van extra organische stof werkt opbrengstverhogend. In hoeverre dit wordt veroorzaakt door het onderdrukken van het aaltje is vooralsnog niet bekend. Er zijn echter wel sterke aanwijzingen dat het Tricodorus-aaltje ook met organsiche stoffen onderdrukt kan worden. De komende jaren zal dit door het PAV in veldproeven worden onderzocht.
(Redactie: de rapportage van het totale project is [INVALID URL] te vinden.)