Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-12-2002

Toelatingsonderzoek met chemische onkruidbestrijdingsmiddelen in zaaiuien

Aanleiding tot het onderzoek was dat de toelating van de bodemherbiciden Stomp (pendimethalin), Pyramin DF (chloridazon) en Ramrod (propachloor) eind jaren negentig ter discussie kwam te staan en dat er tevens problemen ontstonden rondom de toelating van het contactmiddel Basagran (bentazon). Zonder deze middelen kan van een afdoende chemische onkruidbestrijding in zaaiuien echter geen sprake zijn, zodat in 2000 begonnen is met het toelatingsonderzoek naar nieuwe onkruidbestrijdingsmiddelen in zaaiuien.
Het toelatingsonderzoek heeft vier middelen opgeleverd die goed toepasbaar zijn in zaaiuien en die een goede werking bezitten tegen meerdere belangrijke onkruidsoorten. Eén van deze middelen zal echter op niet al te lange termijn niet meer geproduceerd worden, zodat toelating daarvan in zaaiuien niet zinvol meer is. Voor de drie andere middelen is of wordt een toelatingsaanvraag ingediend.

Inleiding

Zaaiuien groeien vroeg in het seizoen langzaam. Het gewas heeft daardoor in de periode van april tot juni een open structuur en is dan gevoelig voor onkruidconcurrentie. Onkruidbestrijding in uien is daarom heel belangrijk en vergt de eerste helft van het groeiseizoen veel aandacht.
Door de vrij nauwe rijafstand blijft er bij schoffelen veel onbewerkte grond over en machines die in de gewasrij werken, zoals vinger- en torsiewieders, kunnen gewasschade veroorzaken en hebben bovendien een vrij lage capaciteit. In de niet-biologische uienteelt wordt daarom van mechanische onkruidbestrijding maar weinig gebruik gemaakt. Chemische onkruidbestrijdingsmiddelen zijn daardoor noodzakelijk in zaaiuien. In de praktijk wordt in de meeste gevallen een bodemherbicide vóór opkomst gebruikt, ná opkomst aangevuld met contactherbiciden of met een mengsel van contact- en bodemherbiciden. De laatste jaren wordt bij de ná opkomst-bestrijding in de praktijk bijna uitsluitend gewerkt met een Lage Doserings Systeem (LDS). Afhankelijk van de onkruiddruk, zal bij toepassing van een LDS meestal twee- tot vijfmaal per seizoen een bestrijding uitgevoerd worden.

Onderzoek

Eind 1999 en begin 2000 is in de literatuur nagegaan welke middelen in potentie mogelijkheden zouden hebben in zaaiuien. Daarnaast is gekeken naar de resultaten van een screening met diverse middelen in uien in 1999. Vervolgens is met fabrikanten overleg gevoerd over ondersteuning van de meest belovende middelen in zaaiuien. Alleen als de fabrikant het onderzoek met een middel ondersteunt (en in Europees verband de werkzame stof verdedigt), is het middel in het onderzoek opgenomen.
In 2000, 2001 en 2002 zijn veldproeven uitgevoerd. Deze proeven lagen bij het PPO-AGV in Lelystad en in Colijnsplaat in Zeeland. De nieuw onderzochte middelen zijn vergeleken met niet bespoten objecten en met objecten waarin toegelaten middelen zijn toegepast.

In deze drie jaar zijn in totaal elf nieuwe middelen in uien onderzocht. Deze middelen worden, omdat ze momenteel (nog) niet zijn toegelaten, met een letter aangeduid. Van alle middelen zijn meerdere doseringen onderzocht en enkele middelen zijn op diverse tijdstippen toegepast, bijvoorbeeld zowel vóór als ná opkomst van de uien.

Resultaten

Van vier middelen waren de resultaten zodanig goed dat een toelatingsaanvraag in uien zinvol is:

  • middel B: het betreft een bodemherbicide dat zowel afzonderlijk als in combinatie met Stomp toegepast kan worden. Het middel werkt zowel tegen een aantal grassen (straatgras, windhalm, duist) als tegen meerdere breedbladige onkruiden (onder andere muur, kleefkruid en zwarte nachtschade).
    De firma heeft inmiddels een toelatingsaanvraag voor dit middel bij het CTB ingediend.
  • middel D: dit is een contactmiddel dat toegepast kan worden ná opkomst. De toelatingsaanvraag voor dit middel was al rond, toen door de firma meldde dat men op termijn zou stoppen met de productie van dit middel.
  • middel K: dit is een contactmiddel voor toepassing ná opkomst. Het middel werkt bijvoorbeeld goed tegen composieten (kamille, kruiskruid), melganzevoet, herderstasje en zwarte nachtschade. Er vond in 2003 nog aanvullend onderzoek met dit middel in uien plaats en de verwachting is dat op vrij korte termijn een toelatingsaanvraag door de fabrikant zal worden gedaan.
  • middel M: is eveneens een contactmiddel ná opkomst. Dit middel is sterk tegen bijvoorbeeld veelknopigen (als zwaluwtong en varkensgras), ganzevoetsoorten (bijvoorbeeld melganzevoet) en herderstasje.

De overige middelen die zijn onderzocht voldeden redelijk tot slecht. Een toelatingsaanvraag voor deze middelen is niet aan de orde of is nog onzeker. De resultaten van deze middelen waren worden hieronder kort weergegeven.

  • middel A: een bodemherbicide dat niet voldeed omdat er gewasschade en groeiachterstand ontstond en de onkruidbestrijding matig was.
  • middel C: een contactmiddel dat matig voldeed omdat er soms gewasschade en opbrengstverlies ontstond.
  • middel E: een ná opkomst middel met zowel bodem- als contactwerking. Het middel voldeed niet vanwege te grote opbrengstverliezen.
  • middel G: een middel met bodem- en contactwerking dat daardoor zowel vóór als ná opkomst toegepast kan worden. De ná opkomst toepassing voegde maar weinig toe aan de huidige toegelaten contactmiddelen. De vóór opkomst toepassing voldeed redelijk, maar met name bij hogere doseringen was in 2002 de standdichtheid en de opbrengst van de uien te laag.
  • middel H: eveneens een middel met bodem- en contactwerking dat daardoor zowel vóór als ná opkomst toegepast kan worden. De ná opkomst toepassing voegde maar heel weinig toe aan de huidige toegelaten contactmiddelen. De vóór opkomst toepassing voldeed niet want de opkomst van de uien was slecht.
  • middel J: een contactmiddel dat soms leidde tot plantwegval van de uien en opbrengstverlies en daarom matig voldeed.
  • middel L: een middel met bodem- en contactwerking. Het middel voldeed niet omdat de werking tegen onkruid in deze toepassing tegenviel.

Conclusie

Het toelatingsonderzoek heeft vier middelen opgeleverd die goed toepasbaar zijn in zaaiuien en die een goede werking bezitten tegen meerdere belangrijke onkruidsoorten. Eén van deze middelen zal echter op niet al te lange termijn niet meer geproduceerd worden, zodat toelating daarvan in zaaiuien niet zinvol meer is.
Voor de drie andere middelen is of wordt een toelatingsaanvraag ingediend. Een daarvan is een bodemherbicide dat vóór opkomst van de uien gespoten moet worden. Dit middel werkt tegen diverse grassen en verschillende breedbladige onkruiden. De beide andere zijn contactmiddelen die ná opkomst gespoten moeten worden en die tegen een aantal breedbladige soorten werken, maar geen werking hebben tegen grassen.