Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 12-08-2011

Tijdstip van MH-bespuiting in uien en het effect van stikstof en oogsttijdstip op kale uien

In de praktijk zijn er in de bewaring regelmatig problemen met spruitlustige en kale uien. In 2007, 2008 en 2009 heeft PPO-agv in Lelystad twee proeven uitgevoerd:

  • een proef waarin op verschillende tijdstippen MH is gespoten met als doel om na te gaan wat het optimale moment van MH-toediening is;
  • een proef waarin de effecten van stikstofbemesting en oogsttijdstip op het optreden van kale uien zijn onderzocht.

Op basis van dit onderzoek blijkt dat het moment van begin strijken bij alle rassen voldoet als het vroegste moment waarop MH kan worden gespoten, Het percentage ernstig voze uien blijft dan lager dan 2% en de spruitremming is goed.
Het percentage kale uien is bij late oogst hoger dan bij vroege oogst en wordt niet significant beïnvloed door de hoogte van de stikstofbemesting. Wel is er een tendens dat de laagste N-gift het laagste percentage kale uien geeft.

Onderzoek 2009

MH-bespuitingen

Het onderzoek is uitgevoerd met zes rassen: Summit en Hyskin, Arenal, Wellington, Baldito en Hytech. Deze rassen zijn gekozen omdat ze verschillen in vroegheid en waarschijnlijk ook in morfologische eigenschappen. Op zes tijdstippen is met MH gespoten, telkens op verschillende veldjes, variërend van ca. 2 weken voor begin strijken tot 2 weken na begin strijken. Tijdens de periode dat er met MH gespoten is, zijn waarnemingen uitgevoerd aan:

  • % gestreken loof;
  • verhouding boldiameter:halsdiameter;
  • aantal bladloze rokken.

Na de oogst zijn de monsters gedroogd en bewaard tot half januari. Vervolgens is een spruitproef ingezet om de kiemrust te bepalen, is het MH-gehalte bepaald en is de voosheid van de uien (holle uien) bepaald (in een schaal van 1-9; 1= zeer ernstig voos, 9 = geen holte zichtbaar).

Afbeelding 1. Spruitproef.

Kale uien

In de proef zijn twee rassen gebruikt: Julia en Summit. De rassen zijn geteeld bij drie stikstofnivea’s, nl. 120, 180 en 240 kg N/ha. De proef is op twee tijdstippen geoogst, nl. een vroege oogst bij ca. 50% afgestorven loof (22 augustus) en een late oogst, ca. één week na het moment waarop het loof 100% afgestorven was (9 september).

Resultaten en discussie 2009

MH-bespuitingen

In tabel 1 staat aangegeven wanneer het moment van begin strijken van het loof (10%) bereikt werd naast de momenten waarop de verhouding tussen boldiameter en halsdiameter 3:1 of 3,5:1 bedroeg. Ook staat het moment van het bereiken van gemiddeld twee bladloze rok aangegeven.

Tabel 1. Tijdstippen 10% gestreken loof, verhouding tussen boldiameter en halsdiameter van 3:1 en 3.5:1 en aantal bladloze rokken=2.
Ras10 % gestreken loofBol:hals = 3:1Bol:hals = 3.5:1Aantal bladloze rokken = 2
Hyskin2 aug23 juli27 juli28 juli
Wellington3 aug17 juli25 juli25 juli
Summit3 aug20 juli24 juli24 juli
Arenal6 aug23 juli26 juli28 juli
Baldito4 aug22 juli25 juli24 juli
Hytech7 aug22 juli26 juli27 juli

Evenals in 2008 bleek bij alle rassen het moment van het bereiken van een verhouding tussen boldiameter en halsdiameter van 3:1 duidelijk vroeger te liggen dan het moment van begin strijken. Het aantal bladloze rokken lag in 2009 ca. 1 week voor begin strijken van het loof aanzienlijk hoger dan in 2008.

In de spruitproef bleek dat de spruitremming bij alle bespuitingstijdstippen goed was. Dat bleek ook het geval te zijn bij de bespuiting op 13 augustus, toen bij alle rassen het loof 100% gestreken was.
In tabel 2 staan de MH-gehalten die bepaald zijn in de bol. In 2009 bleek het ras Wellington een hoger MH-gehalte te hebben dan de andere rassen, terwijl dit in 2008 niet het geval was.

Tabel 2. MH-gehalte (mg/kg) in de bol van zes rassen gespoten op verschillende tijdstippen.
RasSpuittijdstip
16 juli24 juli27 juli31 juli4 augustus13 augustus
Hyskin3.12.73.53.94.57.9
Wellington3.94.36.07.26.37.3
Summit3.52.42.44.77.06.0
Arenal3.91.42.32.64.34.5
Baldito1.61.42.63.25.56.6
Hytech1.02.23.02.72.35.9

De resultaten van de bepaling van de voosheid van uien (holle uien) staan weergegeven in figuur 1. Bij de zeer vroege bespuitingen werden er bij alle rassen behoorlijk veel holle uien aangetroffen. In 2009 was dit effect echter minder groot dan in 2008. Op een vergelijkbaar tijdstip voorafgaand aan het moment van begin strijken, lag dit percentage bij alle rassen in 2009 duidelijk lager dan in 2008.

Figuur 1. Voosheid van de uien in relatie tot het tijdstip van MH-bespuiting. De spuittijdstippen worden aangegeven door de punten in de grafiek.

In tabel 3 staat een overzicht van de percentages holle uien (waarderingscijfer 5 of lager) indien er bij verschillende criteria voor het bespuitingstijdstip gespoten zou zijn.

Tabel 3. Het percentage holle uien (waarderingscijfer 5 of lager) bij verschillende criteria voor het tijdstip van bespuiting, met daarbij tussen haakjes het tijdstip waarop het betreffende ras dit criterium bereikte.
RasBoldiameter:
halsdiameter=3:1
Boldiameter:
halsdiameter = 3.5:1
10% gestreken loof
Hyskin7 (23 juli)0 (27 juli)0 (2 aug)
Wellington58 (17 juli)3 (25 juli)0 (3 aug)
Summit6 (20 juli)0 (24 juli)0 (3 aug)
Arenal16 (23 juli)2 (26 juli)0 (6 aug)
Baldito4 (22 juli)1 (25 juli)3 (4 aug)
Hytech22 (22 juli)4 (26 juli)0 (7 aug)

Afbeelding 2. Voorbeeld van een voze/holle ui.

In tabel 4 staat een overzicht van het percentage holle uien (waarderingscijfer 5 en lager) dat in de proeven van 2007, 2008 en 2009 werd gevonden bij MH-bespuitingen die uitgevoerd werden bij begin strijken van het loof en bij bespuitingen die acht dagen daaraan voorafgaand.

Tabel 4. Percentage holle uien bij twee momenten waarop MH gespoten werd, nl. bij begin (10%) strijken van het loof en acht dagen daarvoor; resultaat van 3 jaar bij zes rassen.
Ras% holle uien na MH bij begin strijken van het loof% holle uien na MH gespoten 8 dagen voorafgaand aan begin strijken van het loof
200720082009200720082009
Hyskin3003081
Wellington-50-374
Summit-50-110
Arenal-10-201
Baldito-23-151
Hytech-10-42


"-": niet onderzocht

Kale uien

In tabel 5 staan de opbrengsten en de percentages kale uien weergegeven. Bij de vroege oogst zijn de verschillen tussen de rassen en de verschillen tussen de N-trappen klein en niet significant. Bij late oogst is het rasverschil significant bij 120 en 180 kg N/ha. Bij Julia is er bij de late oogst geen significant verschil tussen de drie N-trappen. Bij Summit is er bij de late oogst wel een significant verschil tussen 240 kg N/ha en de beide lagere giften.

Tabel 5. Opbrengst, percentage kale uien en hardheid van Summit en Julia bij drie stikstofniveau's en twee oogsttijdstippen; 2009
Ras en bemestingBruto-opbrengst
(ton/ha)
Kale uien
(% gewicht)
Leverbaar
(% gewicht)
Leverbare opbrengst
(ton/ha)
Hardheid oogst 1
Oogst1
(25 aug)
Oogst2
(8 sep)
Oogst1
(25 aug)
Oogst2
(8 sep)
Oogst1
(25 aug)
Oogst2
(8 sep)
Oogst1
(25 aug)
Oogst2
(8 sep)
Indruk-
king (mm)
Hard-
heids-index*
Summit 120 kg N/ha73.286.40.622.8194.494.167.278.44.64100
Summit 180 kg N/ha79.984.71.102.4894.695.373.878.04.51103
Summit 240 kg N/ha77.384.81.407.9294.489.073.071.15.0192
Julia 120 kg N/ha72.279.41.778.7494.989.266.670.24.30108
Julia 180 kg N/ha73.178.33.4411.2692.886.366.166.24.7198
Julia 240 kg N/ha74.877.34.668.7892.688.466.766.34.62100
Fprob0.3390.0020.1340.0080.3400.0150.406<0.0020.045
LSD 5%8.174.273.304.342.754.809.035.110.39

*: gemiddelde van alle 6 objecten is 100; hoe hoger de harheidsindex, hoe harder de ui

In tabel 6 staan de percentages kale uien die in de jaren 2007, 2008 en 2009 werden gevonden.

Tabel 6. Het percentage kale uien (gewichtspercentage) dat in de jaren 2007, 2008 en 2009 gevonden werd in twee rassen die geteeld werden bij verschillende stikstofbemestingen.
Ras en bemestingOogst 1Oogst 2
200720082009200720082009
Summit 120 kg N/ha7.30.030.624.60.222.81
Summit 180 kg N/ha0.031.100.722.48
Summit 210 kg N/ha6.07.6
Summit 240 kg N/hav0.211.400.477.92
Summit 270 kg N/ha5.311.2
Julia 120 kg N/ha5.80.051.7717.71.378.74
Julia 180 kg N/ha0.423.442.1811.26
Julia 210 kg N/ha2.622.4
Julia 240 kg N/ha0.394.661.628.78
Julia 270 kg N/ha2.725.4
F prob0.460.5540.134<0.0010.1780.008
LSD 5%5.90.633.306.381.714.34

Conclusies

MH-bespuitingen

Uit het onderzoek van 2009 kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Het moment van het bereiken van een verhouding tussen de boldiameter en de halsdiameter van 3:1 lag, afhankelijk van het ras, 11 tot 17 dagen vroeger dan het moment van begin strijken van het loof (10% gestreken loof);
  • De bepaling van het aantal bladloze rokken is geen gemakkelijk criterium om het moment van MH bespuiten vast te stellen. Er was een groot verschil tussen de jaren in aantal bladloze rokken dat waargenomen werd: in 2009 lag dat ca. 1 week voor begin strijken van het loof aanmerkelijk hoger dan in 2008. Bovendien kost de bepaling van het aantal bladloze rokken veel werk en is lastiger uit te voeren dan de bepaling van de verhouding tussen boldiameter en halsdiameter;
  • In 2009 werd bij alle onderzochte rassen een goede spruitremming verkregen indien MH gespoten werd op tijdstippen die lagen tussen ca. 2 weken voor begin strijken tot aan het moment dat het gewas 100% gestreken was;
  • Evenals in 2008 bleken er rasverschillen te zijn in MH gehalte te zijn. Het ras Wellington had in 2009 een relatief hoog MH-gehalte, terwijl dit in 2008 niet het geval was;
  • Het tijdstip van MH-bespuiting had geen effect op de opbrengst;
  • Bij zeer vroege MH-bespuitingen werden er bij alle rassen behoorlijk veel voze/holle uien aangetroffen. Dit effect was echter minder groot dan in 2008. In 2009 bleef bij alle rassen het % holle uien beperkt in vergelijking met 2008. Er zijn duidelijke rasverschillen in de mate waarin er holle uien ontstaan wanneer er vroeger dan begin strijken met MH wordt gespoten. In beide jaren was het ras Wellington gevoeliger dan de andere rassen;
  • Bij twee van de zes rassen bleek dat MH spuiten op het moment waarop een verhouding tussen de boldiameter en de halsdiameter van 3:1 was bereikt leidde tot een percentage ernstig voze uien (waarderingscijfer 4 en lager) dat hoger was dan 10%.

Uit het onderzoek uitgevoerd in 2007-2009 kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Het moment waarop het loof begint te strijken is het beste criterium voor het tijdstip waarop MH gespoten moet worden;
  • Om een goede spruitremming te verkrijgen moet niet later gespoten worden dan het moment waarop 50% van het loof is gestreken. Bij relatief snel afstervende gewassen zal de spruitremming onvoldoende zijn als er later gespoten wordt. Indien het gewas langer groen blijft, zoals in 2008 en 2009, kan ook het MH spuiten op een volledig gestreken gewas nog voldoende spruitrust tot gevolg hebben;
  • Te vroeg MH spuiten kan afhankelijk van het ras en van het jaar holle uien tot gevolg hebben. Er zijn jaren dat sommige rassen bij een week vroeger MH spuiten dan het moment van begin strijken van het loof reeds teveel holle uien geven;
  • Er zijn grote rasverschillen in mate waarin er bij te vroeg spuiten van MH holle/voze uien optreden;
  • Het moment waarop een verhouding tussen de boldiameter en de halsdiameter van 3:1 wordt bereikt, ligt afhankelijk van het ras en het jaar één tot drie weken vroeger dan het moment van begin strijken van het loof. MH-spuiten op het moment dat de verhouding tussen de bioldiameter en de halsdiameter 3: 1 bedraagt, levert bij sommige rassen teveel holle/voze uien op;
  • Het onderzoek gaf geen duidelijke aanwijzingen dat er rasverschillen zijn in mate waarin MH wordt opgenomen.

Kale uien

Uit het onderzoek van 2009 kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Bij de vroege oogst waren de verschillen tussen de rassen en tussen de stikstofgiften klein en niet significant;
  • Bij de late oogst gaf het ras Julia duidelijk meer kale uien dan het ras Summit;
  • Bij de late oogst was er bij Julia geen significant verschil tussen de stikstofgiften. Bij Summit gaf de gift van 240 kg N/ha significant meer kale uien dan de giften van 120 en 180 kg N/ha;
  • Een hogere stikstofgift gaf een minder harde ui. In een aantal gevallen was dit effect significant: bij Julia het verschil tussen 180 en 120 kg N/ha en bij Summit het verschil tussen 240 en 180 kg N/ha.

Uit het onderzoek uitgevoerd in 2007-2009 kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Bij de vroeg uitgevoerde oogsten (ca 50% afgestorven blad) was er geen significant effect van de stikstofgift op het percentage kale uien;
  • Bij de laat uitgevoerde oogsten was er in twee van de drie jaren bij één van de twee rassen een significant effect van de stikstofgift op het percentage kale uien. De hoogste gift (240 resp. 270 kg N/ha) gaf in deze gevallen een significant hoger percentage kale uien;
  • In het praktijktraject van 120 tot 180 kg N/ha was er geen significant effect van de stikstofgift op het percentage kale uien. Wel was er een trend aanwezig dat bij een late oogst het percentage kale uien bij 180 kg N/ha hoger was dan bij 120 kg N/ha;
  • Een verhoging van de stikstofgift leidde tot een vermindering van de hardheid van de ui, ook in het traject van 120 tot 180 kg N/ha.