Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-06-2007

Teeltonderzoek meekrap

In de periode 2004 t/m 2006 is een vijftal teeltproeven in het gewas meekrap uitgevoerd. Na een korte inleiding over meekrap en de opzet en uitvoering van het meekrapteeltonderzoek worden de resultaten van een teeltvariantenproef, van stikstof- en kalibemestingsproeven en van de M.chitwoodi-waardplantstatusproef nader toegelicht.

Ruggenteelt, waarbij voor de oogst gebruik kan worden gemaakt van de aardappelteelt-mechanisatie, biedt mogelijkheden. Een oplossing moet echter worden gevonden voor het uitplanten op voorgevormde ruggen of tijdens de rugvorming.
Conclusie uit de stikstofbemestingsproeven is dat een teveel aan minerale stikstof de meekrapwortelopbrengst kan beperken en dat met lage giften (van 60-120 kg N/ha) volstaan kan worden.
Conclusie uit de kalibemestingsproeven is dat meekrap met een beperkte kaligift, tot 120 kg K2O/ha, toe kan.
Meekrap kan als een niet-waardplant voor het aaltje Meloidogyne chitwoodi worden beschouwd.

Het gewas meekrap en het meekrapteeltonderzoek

Meekrap is een gewas dat tot in ver in de 19-de eeuw, vooral in Zeeland, als meerjarig gewas geteeld werd voor de wortelproductie en de winning van de rode kleurstof daaruit. De productie van deze natuurlijke kleurstof uit meekrap verdween als gevolg van de introductie van chemisch-synthetische alternatieven.
De laatste decennia (vanaf de jaren 80) ijverde een initiatiefgroep van telers voor de (her-)introductie van de meekrap als wortelgewas, met als doel de winning van de natuurlijke rode kleurstof voor het verven van textiel. Uiteindelijk resulteerde dit in 2004 in de start van het bedrijf Rubia BV, dat zich een moderne commerciële teelt en verwerking van de meekrap ten doel stelde.
Voor de teelt werden in drie teeltkernen (Tholen, West- en Oost-Brabant) in het totaal ongeveer 25 (contract)telers aangezocht. In Steenbergen werd begonnen met de bouw van een verwerkings-/ extractiefabriek.

Meekrap wordt vegetatief vermeerderd. In de teelt wordt daarbij uitgegaan van het planten van stekken. Behalve het uitgangs(plant)materiaal van de meekrap, was er weinig concrete teeltinformatie beschikbaar. Primaire vragen over de mogelijkheden voor (chemische)onkruidbestrijding, optimale teeltsystemen en de minimaal benodigde stikstof- en kalibemesting van het gewas, moesten onderzocht worden. Onder leiding van het PPO werd daartoe, eind 2003, een brede Meekrap-teeltonderzoeksprojectgroep geformeerd, waarin Rubia BV, Proefboerderij Rusthoeve, Agro-Centrum Vlamings, ABV/Groen-college Goes, CZAV en Boogaard bijeen kwamen. Naast een eigen inbreng van de betrokkenen, werd het project voor een belangrijk deel gefinancierd door HPA en LIB.
Er werd een concreet, praktisch gericht onderzoeksplan opgesteld. In 2004, parallel aan de teeltintroductie (van rond 50 ha), werd met veldproeven gestart. Het ging daarbij om een herbicidenscreening, twee herbicide-deugdelijkheidsproeven, twee stikstof- en kali-bemestingsproeven en een teeltsystemenproef. Teeltgegevens uit de praktijkpercelen werden geregistreerd en er werd een eerste korte voorlopige teelthandleiding geschreven.
Omdat voor een optimale meekrapwortelproductie minimaal twee teeltjaren nodig zijn, liepen de meeste proeven in 2005 door. Na oogst van de proeven liet de verwerking van de wortelmonsters en de gehaltebepaling van de kleurstof (alizarine) nog enige vertraging op, waardoor pas eind 2006 de eerste teeltresultaten volledig beschikbaar kwamen. In de tussentijd (2005 en 2006) werd jaarlijks een nieuwe herbicidenscreeningsproef aangelegd en werden de onderzoeksplannen door de praktijkervaringen bijgestuurd. Door de geconstateerde matige aanslag van de meekrapstekken kreeg de gezondheid van het uitgangsmateriaal aandacht. Er werd een praktijkproef met hoge stikstofgiften aangelegd, en de waardplantstatus van meekrap voor het aaltje Meloidogyne chitwoodi (maïswortelknobbelaaltje) werd in een veldproef vastgesteld.

Het onderzoek heeft in korte tijd een veelheid aan informatie opgeleverd voor een rationele meekrapproductie. Omdat het een beperkte, en door contractteelt besloten productie betreft zijn de resultaten in eerste instantie uitgewisseld met de meekraptelers. Voor Kennisakker.nl worden in deze samenvatting de resultaten van de belangrijkste teeltproeven weergegeven.

Afbeelding 1. Tweedejaars praktijkperceel meekrap (Elburg, 2005)

Teeltvariantenproef 2004-2005

De praktijkteelt is vanaf het begin gebaseerd op beddenteelt. Het uitplanten van de stekken vindt plaats op al of niet voorgevormde bedden van 1,5 meter, waarbij twee regels in een afstand van 30-40 cm gecentreerd op het bed worden uitgeplant. Gedurende de gewasontwikkeling wordt door loofgroei het gehele bed bedekt. Bij de oogst wordt met een rooier het volledige bed opgelicht en worden de wortels gerooid.
Een teeltvraag was wat, bij een gegeven plantaantal van 44.700 planten/ha, de optimale plantverdeling (het plantverband) op een bed van 1,5 m breed zou moeten zijn. Omdat het vormen en oprooien van bedden, vooral op de klei op Tholen, een gespecialiseerde mechanisatie en veel tractor-vermogen vergen, werd bekeken of meekrap, zonder opbrengstverlies, in een aardappelruggenteeltsysteem zou kunnen worden geteeld.

Een vergelijkende proef, met vijf objecten in drie herhalingen, werd aangelegd op een praktijkperceel in Milheeze (op zandgrond). Vier objecten met verschillende plantverbanden, waaronder één met drie plantregels, op bedden en één 75-cm aardappel-ruggenteeltsysteem. Stekken werden op 19 mei 2004 tussen de, door tractorwielsporen voorgereden, bedden uitgeplant. In het ruggenteelt-object werd geplant op met een rugvormer voorgevormde 75 cm-ruggen.
Gedurende twee seizoenen werd de gewasontwikkeling, plantuitval en uitstoeling gevolgd. Hierbij kwamen geen grote verschillen naar voren. De oogst van de netto-velden (1,5 x 8,5 = 12,75 m2, met maximaal 56 planten/veldje) vond plaats met een praktijkoogstmachine op 20 januari 2006. De wortels werden geteld, gewassen en luchtdroog gewogen. Aan een monster werd het drogestofgehalte en, na maling, het alizarinegehalte vastgesteld.
In tabel 1 zijn de resultaten van de proef samengevat.

Tabel 1. Resultaten teeltvariantenproef meekrap, Milheeze 2004-2005.
PlantverbandPlantaantal bij oogstVerse opbrengst (ton/ha)Droge stofgehalte (%)Droge stofopbrengst (ton/ha)Alizarinegehalte (mg/g)Alizarine-opbrengst (kg/ha)
30x30 (2r./bed)51,719,418,03,57,5326,1
50x30 (2r./bed)51,720,318,83,87,4728,4
75x30 (2r./bed)52,020,718,03,77,9729,7
40x45 (3r./bed)53,322,318,24,17,8331,9
75x30 (ruggen)50,321,619,14,17,6331,4
Lsd (5%)8,15,21,41,00,386,9

Conclusies
De verse wortelopbrengst, het drogestofgehalte en de droge opbrengst laten géén betrouwbare verschillen zien. Het beddenteeltobject 75x30 heeft met 7,97 mg/g het hoogste alizarinegehalte en verschilt significant van het (laagstgehaltige) object beddenteelt 50x30. Er zijn géén betrouwbare verschillen tussen de alizarine-opbrengsten per ha.
Bij eenzelfde plantaantal per ha leidden een viertal plantverbanden (bij beddenteelt) en één afwijkend teeltsysteem (75 cm ruggenteelt) tot dezelfde wortel- en alizarine-opbrengsten. Ruggenteelt, waarbij voor de oogst gebruik kan worden gemaakt van de aardappelteeltmechanisatie, biedt dus mogelijkheden. Een oplossing moet echter worden gevonden voor het uitplanten op voorgevormde ruggen of tijdens de rugvorming.

Afbeelding 2. Overzicht van een proefveld met meekrap in 2005.

Stikstofbemestingsproeven 2004-2005

Om een indruk te krijgen van de opbrengstrespons van meekrap op stikstof werden in het voorjaar van 2004 twee, qua opzet identieke stikstofproeven (gewarde blokkenproeven met vijf stikstofobjecten (0, 60, 120, 180, 240 kg N/ha) in 4 herhalingen) aangelegd op een praktijkperceel op zand (Wouwse Plantage) en op zavel (Oud-Vossemeer).
De stikstof werd in 2004 één dag na het uitplanten gestrooid (zavel 12/5, zand 18/5) en in 2005 bij uitlopen van het gewas (op 10/3). De volledig proeven kregen een jaarlijkse kaligift (van 120 kg/ha).
Op de zavel werd met een prakijkplantmachine geplant op voorgevormde bedden, op het zand handmatig in ponsgaten tussen de tractorsporen. Op de zavel werden de netto-veldjes (van 1,5 x 9 = 13,5 m2) in het najaar van 2005 gerooid, op het zand vond de oogst in januari 2006 plaats. De netto-wortelopbrengst werd gespoeld, het aantal wortels geteld en volgens praktijk gedroogd. Het drooggewicht werd bepaald en aan een submonster (van rond 500 g) werd, na maling met een Retsch-molen, door Rubia BV het alizarinegehalte bepaald.
In tabel 2 en 3 zijn de resultaten van de proeven op zavel en op zand weergegeven.

Tabel 2. Resultaten stikstofbemestingsproef meekrap 2004-2005, zavelgrond.
Stikstofgift (kg N/ha)Plantaantal per haWortelopbrengst (ton/ha)Wortelopbrengst (g/plant)Alizarinegehalte (mg/g)Alizarine-opbrengst (kg/ha)
032.6004,61407,6835,4
6031.1004,11337,329,8
12031.5003,51127,5526,7
18027.2002,91067,5121,6
24031.1002,8897,8021,5
Gemiddeld30.7003,61167,5727,0
Lsd (5%)4.200700220,26,1

 

Tabel 3. Resultaten stikstofbemestingsproef meekrap 2004-2005, zandgrond.
Stikstofgift (kg N/ha)Plantaantal per haWortelopbrengst (ton/ha)Wortelopbrengst (g/plant)Alizarinegehalte (mg/g)Alizarine-opbrengst (kg/ha)
031.9002,68210,5427,6
6033.1002,78010,7828,6
12034.3003,410210,5035,9
18033.1002,57710,6927,1
24032.2002,58010,727,7
Gemiddeld32.9002,78410,6429,4
Lsd (5%)4.6001,0320,610,7

Zowel op zavel als op zand komt het plantaantal van de objecten redelijk overeen, wat iets zegt over de regelmaat in de proeven. Het is onwaarschijnlijk dat het plantaantal met de stikstofgift te maken heeft.
Bij gemiddeld hogere wortelopbrengsten dan op zand, is er in de proef op zavel een verrassende (van nagenoeg tot volledig significante) daling van de wortelopbrengst bij toenemende stikstofgift te zien! Dit is ook zichtbaar in het gewicht per plant.
In de proef op zavel is het alizarinegehalte van het object 240 kg N/ha betrouwbaar hoger dan van de andere objecten (m.u.v. van object 0 kg N/ha).
In de proef op zavel laten de alizarineopbrengsten, parallel aan de wortelopbrengsten, een daling zien naarmate de stikstofgift toeneemt. De alizarineopbrengsten van de lage stikstofgift-objecten 0 en 60 kg N/ha liggen betrouwbaar hoger dan die van de objecten 180 en 240 kg N/ha. Bij een gemiddeld lagere opbrengst dan op zavel vertoont de stikstofproef op zand géén betrouwbare effecten van de verschillende stikstofgiften op de droge wortelopbrengst, het drooggewicht per plant, het alizarinegehalte en de alizarineopbrengst.

Conclusies
De resultaten van de stikstofbemestingsproeven in meekrap laten op zavel en zand verschillende uitkomsten zien. Op de zavel is een duidelijk negatief verband zichtbaar tussen een toenemende stikstofgift en de gewas- en alizarineopbrengst. Op zand zijn er géén betrouwbare objectverschillen.
Wellicht is het verschil in uitkomst te wijten aan het verschil in algehele bodemvruchtbaarheid van beide bodems vóór aanleg van de proeven. Een rijkere organische bemesting en grotere nutriëntennalevering op zand doen een betere bodemvruchtbaarheid (met lagere wortelopbrengsten) veronderstellen.
Gezien de hoge wortelopbrengsten moet verondersteld worden dat het groeivermogen op de zavel voldoende was, maar dat een verhoging van het stikstofaanbod (richting de voorraden op zand?) een negatieve uitwerking op de opbrengst heeft gehad.
Het alizarinegehalte op zand is aanmerkelijk hoger dan op zavel waardoor, ondanks de lagere wortelopbrengst, de alizarineopbrengst per ha gemiddel boven die op de zavel uitkomt.
De conclusie kan zijn dat een teveel aan minerale stikstof de meekrapwortelopbrengst kan beperken en dat met lage giften (van 60-120 kg N/ha) volstaan kan worden.

Kalibemestingsproeven 2004-2005

Om een indruk te krijgen van de opbrengstrespons van meekrap op kali werden in het voorjaar van 2004 twee, qua opzet identieke (gewarde blokkenproeven met vijf kaliobjecten (0, 60, 120, 180, 240 kg/ha) in 4 herhalingen) kaliproeven aangelegd op een praktijkperceel op zand (Wouwse Plantage) en op de zavel (Oud-Vossemeer). De kali werd in 2004 ruim voor het uitplanten gestrooid (zavel 9/3, zand 9/4) en in 2005 bij uitlopen van het gewas (op 10/3). De volledig proeven kregen een jaarlijkse stikstofgift (van 120 kg/ha). Op de zavel werd met prakijkplantmachine geplant op voorgevormde bedden, op het zand handmatig in ponsgaten tussen de tractorsporen. Op de zavel werden de netto-veldjes (van 1,5 x 9 = 13,5 m2) in het najaar van 2005 gerooid, op het zand vond de oogst in januari 2006 plaats.
De netto-wortelopbrengst werd gespoeld, het aantal wortels geteld en volgens praktijk gedroogd. Het drooggewicht werd bepaald en aan een submonster (van rond 500 g) werd, na maling met een Retsch-molen, door Rubia BV het alizarinegehalte bepaald.
In tabel 4 en 5 zijn de resultaten van de proeven op zavel en op zand weergegeven.

Tabel 4. Resultaten kalibemestingsproef meekrap 2004-2005, zavelgrond.
Kaligift (kg K2O/ha)Plantaantal per haWortelopbrengst (ton/ha)Wortelopbrengst (g/plant)Alizarinegehalte (mg/g)Alizarine-opbrengst (kg/ha)
030.7003,41117,8326,8
6031.5004,01298,0232,4
12033.9004,11227,9732,8
18029.6003,81287,2127,3
24028.7003,91267,1027,6
Gemiddeld30.9003,81257,6329,4
Lsd (5%)4.5000,35130,894,6

 

Tabel 5. Resultaten kalibemestingsproef meekrap 2004-2005, zandgrond.
Kaligift (kg K2O/ha)Plantaantal per haWortelopbrengst (ton/ha)Wortelopbrengst (g/plant)Alizarinegehalte (mg/g)Alizarine-opbrengst (kg/ha)
029.3002,79310,4227,9
6032.0002,78410,7428,8
12028.1002,79710,5828,2
18030.2002,38110,2824,0
24026.5002,39310,4224,4
Gemiddeld29.2002,58910,4926,6
Lsd (5%)5.0000,5220,644,9

Zowel op zavel als op zand komt het plantaantal van de objecten redelijk overeen, wat iets zegt over de regelmaat in de proeven. Het is onwaarschijnlijk dat het plantaantal met de kaligift te maken heeft.
In de proef op de zavel blijft de droge wortelopbrengst van het 0-object signifikant achter bij de andere objecten, waarvan de opbrengsten statistisch gezien op eenzelfde niveau liggen. Dit geldt ook voor het gewicht per plant.
In de proef op de zavel liggen de alizarinegehaltes van de lagere kaligiften dicht bij elkaar, terwijl die bij de hogere kaligift-objecten (180 en 240 kg K2O)/ha) aanzienlijk teruglopen. Het gehalte van het object 240 kg K2O/ha ligt betrouwbaar lager dan dat van het object 60 kg K2O/ha.
In de proef op de zavel liggen de alizarineopbrengsten van de objecten 120 en 180 kg K2O/ha betrouwbaar boven die van de overige objecten. Zowel het 0-object als de objecten met de hoogste kaligiften hebben een betrouwbaar lagere alizarineopbrengst dan de objecten 60 en 120 kg K2O/ha).
Bij een gemiddeld lagere opbrengst dan op de zavel vertoont de kaliproef op zand géén betrouwbare effecten van de verschillende kaligiften op de droge wortelopbrengst, het drooggewicht per plant, het alizarinegehalte en de alizarineopbrengst/ha. De alizarineopbrengsten bij de hoge kaligift objecten 180 en 240 kg K2O/ha zijn wel lager in vergelijking met die in de lagere kaligiften.

Conclusies
De resultaten van de kalibemestingsproeven in meekrap laten op zavel en zand een vergelijkbare tendens zien. Het lijkt er op dat de hogere kaligiften (180 en 240 kg K2O/ha) de gewas- en alizarineopbrengst enigszins negatief beïnvloeden. Op de zavel is ook het alizarinegehalte bij de hoge kaligiften (180 en 240 kg/ha) lager dan bij lagere giften. De conclusie op basis van deze twee bemestingsproeven kan zijn dat meekrap met een beperkte kaligift, tot 120 kg K2O/ha, toe kan.

Proef hoge stikstofgiften 2005-2006

In de stikstofproef op Tholen, aangelegd in 2004, was een nogal sterke positieve reactie van loofgroei en -kleur in de hogere stikstofobjecten zichtbaar. Ook in het eerste jaar van de meekrap-teeltpraktijk ontstond de indruk dat meekrap goed op forse stikstofgiften zou reageren. Daarom werd, vooruitlopend op de resultaten van de tweejarige stikstofproef als onder 2 beschreven, in 2005 op een praktijkperceel op Tholen een proef met extreem hoge stikstofgiften aangelegd (met vijf stikstofobjecten (100 t/m 500 kg N/ha) in drievoud).
De bemesting werd gestrooid na het uitplanten in 2005 en in het voorjaar van 2006. De proef werd extensief gevolgd, maar in november 2006 werden de veldjes geoogst en de wortelopbrengst verwerkt. De netto-wortelopbrengst werd gespoeld en volgens praktijk gedroogd. Het drooggewicht werd bepaald en aan een submonster (van rond 500 g) werd, na maling met een Retsch-molen, door Rubia BV het alizarinegehalte bepaald.
Tabel 6 geeft een overzicht van de resultaten.

Tabel 6. Resultaten meekrapproef (2005-2006) met hoge stikstofgiften.
Stikstofgift (kg N/ha)Wortelopbrengst (ton/ha)Alizarinegehalte (mg/g)Alizarineopbrengst (kg/ha)
1004,46,7730,0
2003,46,7322,7
3003,16,8321,4
4003,06,6720,0
5002,96,1017,8
Gemiddeld3,46,6222,4
Lsd (5%)0,60,613,2

De droge wortelopbrengst van de vier hoogste stikstofgiften (vanaf 200 kg N/ha) ligt dramatisch lager dan de opbrengst die bij 100 kg N/ha wordt gerealiseerd. Het alizarinegehalte ligt bij een toenemende stikstofgift op een vergelijkbaar niveau, en blijft alleen bij de hoogste N-gift betrouwbaar achter bij de objecten 100, 200 en 300 kg N/ha. De alizarineopbrengst, als resultante van wortelopbrengst en gehalte, ligt bij de laagste stikstofgift (100 kg N/ha) veruit hoger dan in alle andere objecten, waarin bij een toenemende N-gift zich een geleidelijke daling voortzet.

Conclusie
De resultaten bevestigen de negatieve correlatie tussen stikstofgift en de gedroogde meekrap-wortelopbrengst, zoals die in de uitkomsten van de eerdere stikstofproef op zavel naar voren kwam. De duidelijke positieve bovengrondse respons op stikstof die waargenomen werd, werkt blijkbaar negatief uit op de wortelopbrengst. Deze tweede stikstofproef in een andere teeltcyclus bevestigt dat een jaarlijkse stikstofgift van rond 100 kg N/ha voor Meekrap voldoende lijkt te zijn.

Waardplantgeschiktheidsproef M. chitwoodi 2005-2006

Door de teeltkern van meekraptelers in Oost-Brabant werd in 2004 aangedrongen op onderzoek naar de waardplantstatus van meekrap voor het maiswortelknobbelaaltje Meloidogyne chitwoodi.
In 2005 werd daarom, vanuit proefboerderij Vredepeel, een veldproef aangelegd op een met dit aaltje zwaar besmet perceel in Smakt. In dit proefveld werd de verandering van de Meloidogyne chitwoodi-populatie als gevolg van een tweejarige teelt van meekrap, in vergelijking tot de referentieobjecten zwarte braak en Italiaans raaigras, vastgesteld. Hiertoe werden de uitgangspopulatie in het voorjaar (mei) van 2005 en de Meloidgyne chitwoodi-aantallen na één seizoen (november 2005) en na twee teeltjaren (december 2006) bepaald.
De referentieobjecten Italiaans raaigras en zwarte braak hadden het te verwachten effect op de M. chitwoodi-populatie. Italiaans raaigras, een goede waard voor M. chitwoodi liet een zware besmetting na. Bij zwarte braak nam de M. chitwoodi-populatie sterk af, na twee seizoenen tot onder de detectiegrens. In de meekrapteelt-objecten nam de M. chitwoodi-besmetting in het eerste teeltjaar betrouwbaar sterker af dan bij zwarte braak, om na het tweede teeltseizoen (net als bij zwarte braak) tot onder de detectiegrens te verdwijnen.

Conclusie
Het gewas meekrap kan op basis van deze proefresultaten als een niet-waardplant voor het aaltje Meloidogyne chitwoodi worden beschouwd!