Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-06-1999

Teelthandleiding zomergerst - productie, afzet en verwerking

In dit hoofdstuk van de teelthandleiding zomergerst wordt ingegaan op de productie, afzet en verwerking van zomergerst.

Algemeen

De binnenlandse productie aan zomergerst wordt enerzijds bepaald door de beteelde oppervlakte en anderzijds door de gemiddelde opbrengst per ha. Evenals in de andere Europese landen heeft de teelt van gerst in Nederland een hoogtepunt gehad gedurende de zestiger en begin zeventiger jaren. Jaarlijks werd in ons land in die periode 80.000-100.000 ha zomergerst geteeld. Na een sterke achteruitgang in de zeventiger en begin tachtiger jaren (veroorzaakt door de opkomst van de snijmaïsteelt, de intensivering van het bouwplan met meer aardappelen en suikerbieten, en het overstappen op wintertarwe als graangewas) schommelt het areaal momenteel rond de 30.000 ha per jaar.
Nederlandse brouwgerst is in het algemeen van goede kwaliteit en wordt graag door de mouterijen opgenomen. Om die reden, maar ook vanwege het feit dat veel brouwgerst moet worden ingevoerd, ondervindt de afzet van Nederlandse brouwgerst weinig problemen. Partijen zomergerst die niet aan de kwaliteitseisen voldoen kunnen echter alleen afgezet worden naar de veevoederindustrie.
De afzetmogelijkheden voor zaaizaad zijn niet erg groot vanwege het beperkte areaal en de beperkte omvang van export van zaaizaad. Voor de inzaai van het Nederlandse areaal (circa 50.000 ha) is een zaaizaadteelt van ruim 1000 ha nodig. Naast de hoofdbestemmingen brouwgerst, veevoer en zaaizaad wordt gerst ook nog in beperkte hoeveelheden afgezet naar de gortpellerijen en gebruikt bij de productie van duivenvoer.

Productie van gerst in Nederland

Het belangrijkste teeltgebied voor zomergerst is gedurende vele jaren het Zuidwestelijk zeekleigebied geweest. Vanwege de in het algemeen goede kwaliteit van de gerst en de hoge opbrengsten heeft de brouwgerstteelt hier een betrekkelijk vaste plaats in het bouwplan verkregen. Door het toegenomen verschil in opbrengstniveau tussen wintertarwe en zomergerst heeft de brouwgerstteelt in het Zuidwesten echter steeds meer terrein verloren. Tegelijkertijd hebben zich nieuwe teeltgebieden ontwikkeld in andere delen van het land, waar met de huidige rassen ook goede brouwgerst kan worden geproduceerd. Zo is het belangrijkste teeltgebied sinds enkele jaren niet langer in het Zuidwesten maar in het Noordoosten van het land te vinden.
De opbrengsten per ha laten nog altijd een stijging zien, maar vertonen van jaar tot jaar een vrij grote variatie. De hoogste gemiddelde opbrengst in de laatste vijf jaar werd behaald in 1999 met 6300 kg per ha. De laagste opbrengst van de laatste vijf jaar (5500 kg per ha) werd geregistreerd in 1998.
Als gevolg van fluctuaties in de opbrengst per ha en een variërend areaal bedroeg de inlandse productie aan zomergerst in 1998 slechts 200.000 ton, terwijl er in 2001 ruim 365.000 ton werd geproduceerd.
Niet alle geproduceerde zomergerst kan worden afgezet als brouwgerst. Van jaar tot jaar zal een variërend deel niet beantwoorden aan de gestelde kwaliteitseisen. In goede jaren kan meer dan 60% van de inlandse zomergerstproduktie gebruikt worden als brouwgerst, terwijl dat in slechte jaren veel minder is. Door nieuwe rassen, een verbeterde teelttechniek en een intensievere teeltbegeleiding is het aandeel brouwgerst de laatste jaren gestegen en stabieler geworden.

Kwaliteitseisen

De mouterijen stellen hoge eisen aan de kwaliteit van de door hen te verwerken gerst. Enkele eisen aan brouwgerst die voor een teler van belang en mede bepalend zijn voor de brouwgerstpremie, zijn:

  • brouwgerstras: alleen gerst van een beperkt aantal rassen, welke goed bruikbaar zijn in de mouterij, worden opgenomen en verwerkt. Afstemming met afnemende coöperatie of handel bij de rassenkeuze is belangrijk;
  • kieming: de kiemkracht moet groot zijn, en het kiemingsproces moet snel en regelmatig verlopen (minstens 95% van de zaden gekiemd na drie dagen). Door de maaidorser goed af te stellen, en de gerst op de juiste wijze te drogen en te bewaren, kan verlies aan kiemkracht voorkomen worden;
  • eiwitgehalte: het eiwitgehalte van de korrel moet liggen tussen 9,5 % en 11,5 %. Een te hoog eiwitgehalte gaat ten koste van het zetmeelgehalte en drukt het rendement. Bovendien kan een te veel aan eiwit problemen geven bij de filtratie. Ook een te laag eiwitgehalte geeft problemen bij de vermouting. Behalve de weersomstandigheden tijdens het groeiseizoen bepalen ook de rassenkeuze en de teeltwijze de hoogte van het eiwitgehalte;
  • sortering: minimaal 90% van een partij brouwgerst moet bestaan uit korrels groter dan 2,5 mm (volgerst). Daarnaast mag niet meer dan 2% van de korrels kleiner zijn dan 2,2 mm (doorval).