Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-06-1999

Teelthandleiding zomergerst - oogst en bewaring

In dit hoofdstuk van de teelthandleiding zomergerst wordt ingegaan op de oogst en bewaring van zomergerst.

Algemeen

Tijdens de korrelvulling vermindert het vochtgehalte in de korrel door de aanvoer van assimilaten geleidelijk. Als aan het einde van de deegrijpe fase dit vochtgehalte is gezakt tot 35 à 40%, stopt de korrelvulling en vindt verdere indroging van de korrel plaats. Doorgaans duurt het dan nog een week tot anderhalve week alvorens het gewas met de maaidorser geoogst kan worden. Onder gunstige omstandigheden kan het vochtgehalte tot minder dan 15% dalen. Nadat de korrelvulling is beëindigd verkeren de gerstkorrels in rust. Deze kiemrust belet dat de korrels voortijdig gaan kiemen. De kiemrust wordt geleidelijk afgebroken en na enige tijd is de korrel volledig kiemkrachtig. Sommige rassen kunnen een vrij lange periode van kiemrust hebben (kiemvertraging), waardoor langdurige bewaring nodig is voordat de gerst in de mouterij kan worden gebruikt.
Verliest de korrel zijn kiemrust voordat het gewas is geoogst, dan kunnen onder natte omstandigheden korrels in de aar tot kieming overgaan. Dit verschijnsel heet schot. Vaak is schot zichtbaar aan kiemende zaden, maar soms is de kieming (nog) niet zichtbaar; er is dan sprake van blindschot. Bij (zomer)gerst komen minder vaak problemen voor met schot dan bij tarwe.

Oogsttijdstip

Bij voorkeur moet worden geoogst bij een vochtgehalte van 15%. Zowel een vochtige als een zeer droge korrel is gevoelig voor beschadigingen in de dorstrommel. Is het vochtgehalte hoger dan 15% dan moeten er bovendien droogkosten worden betaald. Bij stabiele zonnige weersomstandigheden kan daarom het best met de oogst worden gewacht tot het vochtgehalte 15% of minder is. Aangezien zomergerst weinig gevoelig is voor schot en korreluitval is er enig uitstel mogelijk.
Het tijdstip van de dag heeft ook invloed op het vochtgehalte bij de oogst. Na een vochtige nacht kan het vochtgehalte van gerstkorrels ten opzichte van de voorgaande avond wel enkele procenten zijn gestegen. Door wind en zon verliezen de korrels in de loop van de dag ook weer snel vocht.
Om een redelijk betrouwbare indruk van het vochtgehalte te krijgen zijn er verschillende soorten vochtmeters in de handel. Ook kan men vaak bij de coöperatie of graanhandelaar terecht om het vochtgehalte van een graanmonster te laten bepalen.

Maaidorsen

De stevigheid van het stro is een belangrijke eigenschap van het gewas. Een sterke en vooral platte legering geeft problemen bij de oogst, in het bijzonder wanneer veel onkruid of een te hoog opgegroeide ondervrucht in het gewas voorkomt. Naast legering is doorwas een van de meest hinderlijke eigenschappen. Doorwas treedt op gedurende het seizoen als gevolg van groeistoringen (gebruik groeiregulator, N-bemesting gedurende de strekkingsfase of sterk wisselende groeiomstandigheden). In sterk gelegerde gewassen krijgt doorwas kans zich verder te ontwikkelen, maar ook in staande gewassen kan het een probleem vormen. Als gevolg van doorwas komen veel groene, vochtige korrels in de geoogste partij voor wat ongunstig is voor de brouwkwaliteit. Soms komt strobreuk voor waarbij het stro halverwege doorknikt. Gevolg hiervan is dat de aren dichtbij de grond komen te hangen, waardoor (opbrengst)verlies kan optreden. Korreluitval en schot vormen zelden een probleem bij zomergerst.

Het afstellen van de maaidorser is van groot belang voor de kwaliteit van het eindproduct. Een te nauwe afstelling van de dorstrommel kan de korrels beschadigen waardoor de kiemkracht terugloopt. Voor brouwgerst (en zaaizaad) is een hoge kiemkracht essentieel. Een te ruime afstelling daarentegen levert veel kafnaalden, aarspillen en niet uitgedorste stukjes aar in het oogstproduct. Ook dit moet worden voorkomen. Bij het dorsen van een gelegerd gewas kan het gebruik van arenheffers een positief effect hebben op de oogstsnelheid, en verontreinigingen en oogstverliezen beperken.

Drogen en bewaren

De weersomstandigheden tijdens de oogstperiode zijn niet altijd zo gunstig dat de norm van 15% vocht, op basis waarvan zomergerst wordt verhandeld, wordt gehaald. Dit betekent dat er gedroogd moet worden. De bewaarmogelijkheden van vochtige gerst zijn slechts beperkt. Drogen kan langzaam met koude lucht plaatshebben, of snel met verwarmde lucht. Bij droging met verwarmde lucht zal de maximaal toelaatbare temperatuur afhankelijk zijn van de bestemming van het geoogste product. Bij brouwgerst en zaaizaad zal de kiemkracht niet geschaad mogen worden.
Het drogen (en bewaren) wordt meestal uitgevoerd door de ontvangende handel of coöperatie. Alleen op de grotere graantelende bedrijven zijn soms voorzieningen aanwezig voor het zelf drogen en bewaren van graan. Bij de bewaring moet er naar gestreefd worden de verliezen te beperken en de gewenste kwaliteitseigenschappen van het product te behouden. Bij brouwgerst en zaaizaad is de bewaring gericht op het behoud van de kiemkracht. Hiervoor zijn een laag vochtgehalte en een niet te hoge temperatuur nodig.

Drogen met buitenlucht

Bij ventileren met koudere buitenlucht neemt deze koellucht warmte op. Hierdoor daalt de temperatuur in een opgeslagen partij gerst, waardoor de bewaarduur wordt verlengd. Een eventueel aanwezige kiemvertraging blijft echter wel in stand, en wordt op deze manier zelfs versterkt. Ook is er een (beperkt) drogend effect. Met niet verwarmde lucht kan men echter slechts langzaam drogen tot een vochtgehalte van maximaal 17%. Deze methode is dan ook alleen geschikt voor het bewaren van zeer vochtige (voer)gerst voor een korte periode.

Drogen met verwarmde lucht

Wanneer wordt geventileerd met verwarmde lucht gaat de droging aanmerkelijk sneller. De verwarmde lucht kan meer vocht opnemen; tegelijkertijd worden de korrels opgewarmd, waardoor ze gemakkelijker vocht afgeven. Deze manier van drogen heeft ook een gunstige invloed op het opheffen van eventueel aanwezige kiemrust. Ventilatielucht kan echter niet zonder gevolgen tot zeer hoge temperaturen worden opgewarmd. Een te hoge korreltemperatuur kan namelijk beschadiging van de kiem veroorzaken, waardoor een lagere kiemkracht ontstaat.
Naarmate het vochtgehalte van het zaad hoger en de hoeveelheid ventilatielucht kleiner is, moet de temperatuur van de lucht waarmee wordt gedroogd lager zijn. Omdat de korrels door de afgifte van vocht afkoelen mag de drooglucht wat warmer zijn dan de maximale korreltemperatuur.

Bewaring

Gerst behoort tot de categorie zaadsoorten die zeer goed en lang houdbaar zijn. Het bewaren van droge gerst levert dan ook weinig problemen op. Het vochtgehalte van het product en de bewaartemperatuur bepalen in hoofdzaak de bewaarbaarheid (tabel 2). De bewaartemperatuur heeft ook invloed op de snelheid waarmee een partij gerst uit een eventuele kiemvertraging komt.
Zaad is levend materiaal en er vindt ademhaling plaats. Hierdoor ontstaat tijdens de bewaring voortdurend warmte en vocht. Onder vochtige en warme omstandigheden wordt de ademhaling nog sterker, waardoor uiteindelijk broei zou kunnen ontstaan. Dit leidt onder andere tot achteruitgang van de kiemkracht. Bovendien zijn vocht en warmte gunstig voor het optreden van schimmelvorming. Bij een vochtgehalte beneden de 14°C is de ademhaling echter zeer gering. Zelfs bij hoge temperaturen is het dan mogelijk langdurig gerst te bewaren.
Binnen partijen kan plaatselijk de temperatuur en het vochtgehalte nogal variëren. Om te voorkomen dat er een vocht- of broeiplek ontstaat is het nodig een partij tijdens de bewaring regelmatig om te laten lopen en/of te ventileren. De maximale bewaarduur wordt door ventileren aanzielijk verlengd.