Publicatie datum: 15-12-2003
Teelthandleiding zetmeelaardappelen - vruchtopvolging
In dit deel van de teelthandleiding zetmeelaardappelen wordt ingegaan op de invloed van vruchtopvolging en teeltfrequentie op de opbrengst en kwaliteit van aardappelen.
Algemeen
De van nature zure zand- en veenkoloniale gronden van Noordoost-Nederland zijn zeer geschikt gebleken voor de teelt van aardappelen. Bij de traditionele inrichting van het bouwplan, waarbij aardappelen worden afgewisseld met granen en/of suikerbieten, is de teeltfrequentie van aardappelen niet van invloed gebleken op vruchtbaarheid en structuur van de bodem en heeft ze geen of althans geen meetbaar effect op opbrengst en kwaliteit van het geoogste product (Mulder e.a., 1990). Dit is echter niet het geval als andere gewassen in het bouwplan worden opgenomen, zoals bleek na de introductie in het gebied van erwten, slabonen, veldbonen, peen en andere grove groenten- en sierteeltgewassen.
Teeltfrequentie
Uit vruchtwisselingsonderzoek in de Veenkoloniën is gebleken dat, bij eenzelfde niveau van aardappelmoeheidsbesmetting, de teeltfrequentie geen invloed heeft op de opbrengst (uitbetalingsgewicht) van zetmeelaardappelen. Bij het onderzoek op het langjarige vruchtwisselingsproefveld (AGM 600) op de A.G. Mulderhoeve te Emmercompascuum gaf alleen het object 1 op 1 aardappelen een duidelijk lager uitbetalingsgewicht (tabel 1).
Teeltfrequentie | Uitbetalingsgewicht (ton per ha) | Relatieve uitbetalingsgewicht (%) |
1 : 4 | 69,3 | 100 |
1 : 3 | 71,3 | 103 |
1 : 2 | 72,0 | 104 |
1 : 1 | 67,7 | 98 |
Het besmettingsniveau met aardappelcysteaaltjes was op dit object echter twee maal zo hoog als op de objecten met een ruimere teeltfrequentie. Ook bij het Bedrijfssystemen-onderzoek op "Borgerswold" bij Veendam was geen relatie tussen teeltfrequentie en opbrengstniveau aantoonbaar. Wel is het zo dat de kans op het optreden van sommige andere specifiek op de aardappel gerichte bodemziekten groter wordt naarmate de teeltfrequentie van aardappelen hoger is. Zo werd op het proefveld AGM 600 waargenomen dat, vooral bij een hoge stikstofgift, bij een toenemende teeltintensiteit stengelaantasting door [INVALID URL] toenam. Op langjarige vruchtwisselingsproefvelden van het HLB op de Geert Veenhuizenhoeve, Kooijenburg en op de A.G. Mulderhoeve met de voor het zetmeelaardappelgebied traditionele akkerbouwgewassen aardappelen, suikerbieten en granen werd geen verband gevonden tussen een intensievere aardappelteelt en de mate van aantasting door Rhizoctonia (tabel 2).
Rotatie | Vruchtopvolging | Teeltfrequentie | Stikstof | |
N1 | N2 | |||
A | aardappelen-tarwe-bieten-haver | 1 : 4 | 18a* | 14 a |
C | aardappelen-bieten-tarwe | 1 : 3 | 23 a | 27 b |
D | aardappelen-bieten-aardappelen-tarwe | 1 : 2 | 36 b | 48 c |
H | aardappelen (continuteelt) | 1 : 1 | 41 b | 60 d |
*: Indices in dezelfde kolom met dezelfde letter erachter verschillen niet significant van elkaar (P=0,05)
Ook was op deze langjarige proefvelden geen verband aantoonbaar voor de mate van aantasting van het aardappelgewas door de [INVALID URL] (Verticillium dahliae) en de intensiteit van de aardappelteelt. Er bleek geen verschil in aantasting tussen de 1:4-, de 1:3- en de 1:2-aardappelteelt; alleen bij de continuteelten met aardappelen bleek het gewas zwaarder aangetast.
Voorvrucht
Uit een oogpunt van aaltjesbeheersing zijn vrijwel alle gewassen als voorvrucht voor aardappelen minder geschikt dan bieten. Onder granen en grassen neemt de populatie van het [INVALID URL] weliswaar sterk af, maar het zijn alle meer of minder goede waardgewassen voor [INVALID URL] en voor de [INVALID URL] van de familie der Trichodoridae, de overbrengers van het tabaksratelvirus dat, afhankelijk van het aardappelras en de stam van het virus stengelbont en/of kringerigheid kan veroorzaken. Met name op maïs en Italiaans raaigras kunnen deze aaltjessoorten zich zeer sterk vermeerderen.
Alle vlinderbloemige gewassen, met name droge peulvruchten (erwten en veldbonen) en rode en witte klaver zijn zeer goede waardplanten voor zowel het noordelijke wortelknobbelaaltje als het wortellesie-aaltje; aaltjes die afzonderlijk matig, maar gezamenlijk voor aardappelen zeer schadelijk kunnen zijn. Bovendien vermeerdert de schimmel Verticillium dahliae sterk op deze gewassen. In combinatie met het wortellesie-aaltje als wegbereider is deze schimmel zeer schadelijk voor de voor deze vaatbundelziekte gevoelige middenvroege tot middenlate aardappelrassen. Vooral in warme zomers sterven deze rassen daardoor veel te vroeg af, wat een negatief effect heeft op de haalbare opbrengst. Wat betreft de beheersing van vooral vrijlevende aaltjes en een aantal schimmelziekten (met name Verticillium en gewone schurft) blijkt er voor de lichte gronden geen ideaal vruchtwisselingssysteem te bestaan.
Hoewel oud grasland, kunstweiden en graszaadgewassen in het algemeen bekend staan als goede voorvruchten voor aardappelen beïnvloeden ze wel het optreden van [INVALID URL] en [INVALID URL]. Grasachtigen (granen en grassen) staan bekend als waardplanten van Streptomyces scabiei en bouwen de populatie van dit organisme in de grond sterk op. Op gescheurd grasland worden soms onverwacht hoge knolaantastingen door poederschurft aangetroffen. Dit hangt mede samen met de levenswijze van Spongospora subterranea, die zich in stand kan houden op de wortelharen van onder andere grasachtigen en onkruiden zonder daarbij de karakteristieke wratjes met sporenballen te kunnen vormen.
Om overdracht van besmetting van het gras naar het aardappelgewas te voorkomen, verdient het aanbeveling een voldoende lange periode (circa vijf maanden) aan te houden tussen het poten en het scheuren van de grasmat (dus voor de winter).