Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-12-2003

Teelthandleiding zetmeelaardappelen - pootgoedteelt voor eigen gebruik

In dit deel van de teelthandleiding zetmeelaardappelen wordt ingegaan op de teelt van pootgoed voor eigen gebruik.

Dit is een Agrobiokon-document

Algemeen

Bij de zetmeelaardappelteelt is het -uit kostenoverwegingen- gebruikelijk om het benodigde pootgoed zelf te vermeerderen. Daartoe wordt regelmatig een hoeveelheid basis- of gecertificeerd pootgoed aangeschaft, dat vervolgens een of meerdere keren wordt vermeerderd. Deze pootgoedvermeerdering vindt plaats volgens de regels van T.B.M. (Teeltbeschermende maatregelen). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het pootgoed op percelen wordt geteeld die vrij zijn bevonden van aardappelmoeheid (AM). Verder wordt door de NAK een veldkeuring en een partijkeuring uitgevoerd. De daarbij gestelde eisen zijn minder zwaar dan die aan de NAK-klasse C worden gesteld.
Kwalitatief goed pootgoed vormt de basis voor een gezonde zetmeelaardappelteelt. Zwaar met bacteriën en/of virus besmet pootgoed kan tot tientallen procenten opbrengstderving leiden. Daarom is er alle aanleiding om veel aandacht te besteden aan de eigen pootgoedvermeerdering. Dit betreft met name het beperken de besmetting met schimmel- en bacterieziekten zoals Fusarium, zwartbenigheid en stengelnatrot en het beperken van de virusbesmetting. Daarnaast is een goede bewaring van groot belang opdat het pootgoed met een optimale groeikracht kan worden gepoot.
Binnen het bestek van deze teelthandleiding kan slechts in het kort worden ingegaan op de verschillende aspecten van de pootgoedteelt. De nadruk zal daarbij liggen op enkele specifieke aspecten van de pootgoedteelt in het TBM-gebied. Voor meer informatie wordt verwezen naar de [INVALID URL].

Pootgoedvoorbehandeling

Voor de pootgoedteelt moet de [INVALID URL] van het pootgoed gericht zijn op een vlotte opkomst en een snelle beginontwikkeling van het gewas. Dit kan het best worden bereikt door het pootgoed goed voor te kiemen en - tenzij het pootgoed helemaal vrij is van sclerotiën - een behandeling tegen Rhizoctonia toe te passen. Als vervolgens voorzichtig wordt gepoot, zodat weinig kiembeschadiging optreedt, mag op een snelle en uniforme opkomst worden gerekend. Dit heeft als voordeel dat al vroeg met de selectie kan worden begonnen. Bovendien krijgen ziekten als Rhizoctonia en Fusarium dan minder kans.

Poten

Ook bij de teelt van TBM-pootgoed verdient het aanbeveling om een grondbehandeling tegen Rhizoctonia in de rij uit te voeren met een fungicide. Om problemen met Fusarium en bacterieziekten zoveel mogelijk te beperken, moet worden vermeden dat droog- of natrotte poters in de pootmachine terecht komen. In het geval er rotte knollen in het pootgoed aanwezig zijn, is het dan ook van belang om deze er voor het [INVALID URL] uit te halen.

Bestrijding virusziekten

De belangrijkste [INVALID URL] zijn het Y-virus en het bladrolvirus. Het bladrolvirus speelt echter de laatste jaren een steeds minder grote rol.
Bladrol is een zogenaamd persistent virus. Een besmette bladluis kan hiermee gedurende langere tijd een groot aantal planten besmetten. Het non-persistente Y-virus blijft slechts kort in de luis achter en kan daardoor slechts één of twee planten besmetten.
Een effectieve bestrijding van virusziekten bestaat uit een combinatie van de volgende maatregelen:

  • Het gebruik van gezond uitgangsmateriaal; bij voorkeur basispootgoed van de klasse E of hoger.
  • Een zo vroeg mogelijke start van de selectie in een luisvrij gewas; des te eerder zieke planten zijn verwijderd des te beter.
  • Het uitvoeren -zodra de NAK de noodzaak hiervan aangeeft- van een luisbestrijding om een besmetting met het bladrolvirus te voorkomen, door middel van een gewasbespuiting met bijvoorbeeld een systemisch insecticide.
  • Als door omstandigheden onvoldoende selectie kan worden uitgevoerd of in geval van rassen die vatbaar zijn voor Y-virus, kunnen bespuitingen worden uitgevoerd met 7 liter minerale olie + 0,2 liter van een pyrethroïde; hiermee moet worden begonnen zodra 90% van de planten boven staat, terwijl elke 7 - 10 dagen (bij zeer snelle gewasgroei elke 5 dagen) een vervolgbespuiting moet worden uitgevoerd tot één week voor de loofvernietiging. Als minerale olie wordt toegepast, kan voor de Phytophthora-bestrijding geen Shirlan worden gebruikt. Zie voor middelen de ‘handleiding Gewasbescherming in de Akkerbouw en Veehouderij’ van DLV.
  • In een strook van 25 meter rond het pootgoedperceel dienen eventueel aanwezige zetmeelaardappelen luisvrij te worden gehouden.
  • Een tijdige loofvernietiging voorkomt een zware besmetting van het pootgoed met virusziekten.

Bestrijding bacterieziekten

Zwartbenigheid en stengelnatrot zijn [INVALID URL] die door Erwinia-bacteriën worden veroorzaakt en algemeen voorkomen. De symptomen zijn vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. De aanwezigheid van deze bacteriën is de belangrijkste reden waarom in Nederland pootgoed in klasse wordt verlaagd of afgekeurd. Door de strenge normen die voor pootgoed gelden vormen deze bacteriën bij de consumptie- en zetmeelaardappelteelt over het algemeen geen grote problemen.
Een directe bestrijding door het pootgoed of de grond te behandelen is niet mogelijk. Daarom moet alle aandacht op preventie worden gericht. Dit kan door NAK-goedgekeurd basismateriaal aan te schaffen bij voorkeur van een bekende herkomst en dit vervolgens met een maximum aan bedrijfshygiënische maatregelen verder te vermeerderen. Dit houdt onder andere in:

  • Eventueel aanwezige moederknollen en rotte knollen zo vroeg mogelijk verwijderen zodat ze niet kunnen versmeren voor of bij het poten.
  • In het veld planten met bacteriesymptomen vroeg verwijderen, voorkomen dat aangetaste planten elkaar besmeren via selecteurs, trekkers en werktuigen zoals aanaarders. Percelen met meer dan enkele aangetaste planten bij voorkeur niet verder vermeerderen.
  • Bij het machinaal rooien versmering voorkomen door rotte knollen zo vroeg mogelijk op de rooimachine te verwijderen, door beschadigingen en ontvellingen zoveel mogelijk te beperken tijdens het rooien en niet te rooien onder te natte of te droge omstandigheden.
  • Als bij het rooien toch versmering is opgetreden, dan na het inschuren de partij zo snel mogelijk droogblazen zodat de bacteriën zo weinig mogelijk kans krijgen een infectie te veroorzaken.
  • Aangetaste partijen als laatste rooien en verwerken en daarna de machines, inschuurapparatuur en sorteermachines grondig reinigen.

Bruinrot en ringrot zijn quarantaineziekten. Bij ringrot houdt dit in dat maximaal maatregelen worden genomen om te voorkomen dat deze bacterieziekte zich in Nederland vestigt. Hierbij moet vooral contact worden gevreesd met materiaal van over de grens of transportmiddelen die daarvoor gebruikt zijn. Bij bruinrot worden maximaal maatregelen genomen om te voorkomen dat deze ziekte zich in de aardappelketen vestigt. Bruinrot komt in een deel van het zetmeelaardappeltelend gebied permanent in oppervlaktewater voor, omdat de waterplant bitterzoet met bruinrot besmet is en uit deze planten bacteriën vrijkomen. Daarom mogen aardappelen niet meer met besmet oppervlaktewater worden beregend. Voorts is het enige wat men tegen deze ziekten kan doen het gebruiken van niet besmet pootgoed. Dit kan door goedgekeurd pootgoed aan te schaffen van een vertrouwde herkomst. Vanaf 2005 mag pootgoed in het geheel niet meer met oppervlaktewater (al of niet besmet verklaard) worden beregend.

Loofvernietiging en oogst

Om aantasting van de knollen door Rhizoctonia zoveel mogelijk te beperken, verdient looftrekken de voorkeur bij de[INVALID URL] van pootaardappelen. Doorgaans zal nog een bespuiting met een chemisch middel nodig zijn om onvoldoende verwijderde stengels te doden.
Als de loofvernietiging door middel van klappen en spuiten of alleen spuiten wordt uitgevoerd, zal -vooral als geen grondbehandeling tegen Rhizoctonia is toegepast - binnen 14 dagen moeten worden gerooid om te voorkomen dat het pootgoed te zwaar door Rhizoctonia wordt aangetast. Dit betekent vaak dat moet worden toegegeven op een goede afharding van de schil, die van groot belang is om beschadigingen bij de oogst te beperken.
Een andere methode van loofvernietiging die in het zetmeelaardappelgebied door een beperkt aantal mensen wordt toegepast is het groenrooien en onderdekken. Een voordeel van deze methode is, dat de loofdoding volledig mechanisch kan worden uitgevoerd en er geen hergroei optreedt. Tijdens het groenrooien kan een knolbehandeling tegen Rhizoctonia worden uitgevoerd, wat de mogelijkheid biedt om het pootgoed enkele weken in de grond te laten zitten voor een goede afharding van de schil. Om het optreden van Rhizoctonia te beperken, is het verder van belang dat zo weinig mogelijk groene gewasdelen bij de aardappelen in de nieuwe rug terecht komen. Daartoe verdient een loofklapper met zijafvoer de voorkeur. Vanwege de bewerkelijkheid van de methode wordt groenrooien in de praktijk weinig toegepast.
Welke methode van loofdoding ook wordt toegepast: het verdient aanbeveling om het gewas een gematigde stikstofbemesting te geven. Nog te vaak ontvangt TBM-pootgoed een stikstofbemesting die niet of te weinig lager is dan de zetmeelteelt. Een te hoge stikstofbemesting in de pootgoedteelt kost in de eerste plaats opbrengst doordat het gewas te laat afrijpt. Daarnaast zal de loofdoding meer moeite en eventueel bespuitingen kosten door een grotere loofmassa en een sterkere neiging tot hergroei.
Beperking van beschadiging tijdens rooien en inschuren is essentieel om knolaantasting door bacterieziekten of schimmelziekten zoals Fusarium te voorkomen. Beschadiging leidt echter niet alleen tot ziekten die de kwaliteit negatief beïnvloeden. De fysiologische toestand (de groeikracht) wordt ook negatief beïnvloed door onderhuidse rooibeschadiging. Naarmate de beschadiging ernstiger is, raakt de opkomst van het pootgoed meer vertraagd.
Met het oog op beperking van problemen met bacterieziekten zoals stengelnatrot en zwartbenigheid is het van het allergrootste belang dat rotte knollen en (rotte) moederknollen zo vroeg mogelijk worden verwijderd. Bij voorkeur moet dit op de rooimachine gebeuren of anders bij het inschuren. Als er bij het inschuren toch nog rotte knollen voorkomen, dan is een snelle droging van de partij en een voortdurende bewaking ervan noodzakelijk.

Bestrijding bewaarziekten

Zilverschurft en Fusarium kunnen tijdens de [INVALID URL] flink afbreuk doen aan de kwaliteit van het pootgoed. Een snelle droging is vooral voor zilverschurft van belang, maar daarnaast ook voor eventueel aanwezig bacterieziek. Problemen met Fusarium worden verminderd door te oogsten met zo weinig mogelijk beschadiging en door te zorgen voor een goede wondheling. De wondheling is een proces dat reeds tijdens de droogfase begint. Indien nodig kan een goede wondheling worden gerealiseerd door na het drogen gedurende ongeveer 10 dagen een temperatuur van 15-18°C aan te houden en een relatieve luchtvochtigheid >90%. Laatstgenoemde eis kan worden gerealiseerd door tijdens de wondhelingsperiode zo weinig mogelijk te ventileren. Meestal kan worden volstaan met enkele keren per dag een paar minuten draaien voor luchtverversing.
Voor de bestrijding van zilverschurft is het essentieel dat de aardappelen binnen enkele dagen na het inbrengen in de bewaarplaats droog zijn en vervolgens droog worden gehouden. Condens op de knollen tijdens de bewaring is funest; het leidt onmiddellijk tot een zware aantasting. Condens kan worden voorkomen door een goede isolatie van de bewaarplaats en door niet met lucht te ventileren die warmer is dan de temperatuur van de aardappelen.
Als ondanks toepassing van bovenstaande maatregelen toch problemen met bewaarziekten worden verwacht, kan een chemische behandeling bij het inschuren worden overwogen. Hiertoe moeten de pootaardappelen tijdens het binnenbrengen in de bewaarplaats met een fungicide worden behandeld. Van belang hierbij is dat aan de ene kant zo weinig mogelijk vloeistof wordt gebruikt, maar dat anderzijds alle knollen uniform met het middel worden bedekt. Kies altijd voor een middel dat de stof imazalil bevat, vanwege breed vóórkomende resistentie van zilverschurft en Fusarium sulphureum tegen thiobendazool en dithiocarbamaten.

Bewaartemperatuur

Pootaardappelen moeten zodanig worden [INVALID URL], dat ze bij het poten over een optimale groeikracht beschikken. Dit vraagt in de eerste plaats een goede wondhelingsperiode na het inschuren om overmatig vochtverlies vermijden. Vervolgens moet de temperatuur van de knollen langzaam omlaag worden gebracht tot circa 4°C in begin november. Rassen met een erg lange kiemrust, die bovendien niet snel fysiologisch verouderen, kunnen beter bij een temperatuur van 5 à 6°C worden bewaard. Worden ze kouder bewaard, dan zullen ze bij het poten fysiologisch nog onvoldoende ver ontwikkeld zijn om een vlotte opkomst en een snelle begingroei te geven, zeker wanneer niet wordt voorgekiemd. Als wel wordt voorgekiemd, moeten traag kiemende rassen medio februari een warmtestoot krijgen. Zodra de kiemen een halve cm lang zijn, kan het pootgoed in het licht worden gezet voor een goede afharding van de kiemen.
Als het pootgoed niet wordt voorgekiemd, dan moet het tijdig uit de koeling worden gehaald om er voor te zorgen dat het bij het poten witte puntjes heeft.