Publicatie datum: 15-12-2003
Teelthandleiding zetmeelaardappelen - pootbedbereiding en poten
In dit deel van de teelthandleiding zetmeelaardappelen wordt ingegaan op de pootbedbereiding voor en het poten van zetmeelaardappelen.
Pootbedbereiding
Een juiste wijze van [INVALID URL] is voor een succesvolle teelt van zetmeelaardappelen een vereiste. Fouten die hierbij worden gemaakt, kunnen onder meer leiden tot verdichting van de bouwvoor. Een onregelmatige en vertraagde opkomst alsmede een slechte gewasgroei kunnen daarvan het gevolg zijn. Aardappelen gedijen vanwege hun relatief zwakke wortelstelsel minder goed op grond met storende (verdichte) lagen. In de praktijk wordt hieraan vaak nog te weinig aandacht besteed. Men kan verdichtingen eenvoudig vaststellen door een pen in de grond te steken. Daarbij zal de weerstand groter zijn naarmater sprake is van meer verdichting. Er zijn meetapparaten (penetrometers) die dit middel meetwaarden zichbaar kunnen maken. Afhankelijk van de diepte van de verdichte laag kan men deze losmaken met een vaste-tandcultivator of een woeler.
Op zand- en dalgronden wordt de hoofdgrondbewerking in het voorjaar uitgevoerd. Het is dan van belang dat de grond niet te los ligt bij het poten. Dit kan worden voorkomen door gebruik te maken van een vorenpakker achter de ploeg of de cultivator. Deze dient om de grond zodanig aan te drukken dat de overgang van de losse bovengrond naar de vaste ondergrond niet te groot is, zodat de opstijging van vocht zo min mogelijk wordt gehinderd en ook de plantenwortels bij de overgang van losse naar vaste grond zo min mogelijk hinder ondervinden.
Op dalgrond worden zetmeelaardappelen bij voorkeur gepoot in grond met rogge als stuifdek. Hiertoe wordt in het voorafgaande najaar rogge gezaaid. In het voorjaar wordt doorgaans organische mest geïnjecteerd, waarna de grond bouwvoordiep wordt losgemaakt met een vaste-tandcultivator en in dezelfde werkgang wordt aangedrukt met een voren-pakker. Deze dient ook hier om de grond zodanig aan te drukken dat de overgang van de losse bovengrond naar de vaste ondergrond niet te groot is.
Op zandgrond wordt veelal in het voorjaar geploegd, waarbij de grond met een voren-pakker wordt aangedrukt. De bemesting wordt dan vóór het ploegen gegeven in de vorm van organische mest, al dan niet aangevuld met stikstof, fosfaat en kali in de vorm van kunstmest, en vervolgens goed ingewerkt. De kunstmeststikstof wordt ook wel na het ploegen gestrooid en daarna ingewerkt.
Poten
De diepte waarop de poters worden neergelegd, dient doorgaans zodanig te zijn dat de bovenkant van de poters net onder het maaiveld ligt. Alleen op droogtegevoelige zandgrond is het verstandig 2 à 3 cm dieper te poten. Bij zetmeelaardappelen worden de poters dikwijls slechts met een paar centimeter grond bedekt om schade door Rhizoctonia zoveel mogelijk te voorkomen. Aandrukrollen kunnen ervoor zorgen dat de poter, dankzij een goed contact met de ondergrond, minder snel droog komt te liggen. Een geringe bedekking vergroot echter wel de kans op blootstuiven in geval van harde wind en droge grond.
De afstand tussen alle rijen moet bij het poten gelijk zijn, zodat bij latere bewerkingen zoals schoffelen, aanaarden, loofklappen en rooien geen planten en knollen worden beschadigd. Goed afstellen van de markeurs is een eerste maatregel om dit probleem te voorkomen. Om nauwkeurig te kunnen werken, dienen de werkbreedtes van de verschillende machines op elkaar te zijn afgestemd. Na tweerijig poten moet bij voorkeur tweerijig worden aangeaard en tweerijig worden loofgeklapt. Na vierrijig poten is twee- of vierrijig aanaarden en loofklappen mogelijk. Men moet daarbij steeds de werkgangen van de pootmachine volgen. Als bij het poten de toedekschijven te nauw zijn afgesteld kunnen de poters uit de rij worden gedrukt of onregelmatig worden verschoven. De planten zullen daardoor later niet midden op de rug komen te staan. Het belangrijk dat de pootruggen midden boven de knollen worden opgebouwd. Gebeurt dit niet, dan groeien de planten aan de zijkant uit de rug en worden later loof en knollen beschadigd door de trekkerwielen.
Net pootwerk bepaalt de kwaliteit van de latere bewerkingen, zo is een krom gepote rij bij het aanaarden niet te corrigeren!
Het poten van in verschillende maten gesorteerd pootgoed leidt tot een uniformere standdichtheid. Zowel het optreden van ‘dubbele’ planten als van gaten kan hiermee grotendeels worden voorkomen.
Poten kan met verschillende typen pootmachines worden uitgevoerd. De meest gebruikte zijn de volautomatische twee- en vierrijige machines met pootbekers. In principe kunnen alle typen pootmachines goed werk leveren, al zal bij gelijke rijsnelheid de kiembeschadiging bij de ene machine wat groter zijn dan bij de andere. Ook kan de regelmaat in afstand in de rij wat verschillen en de hoeveelheid pootgoed die in een werkgang kan worden meegenomen. Wat betreft de kiembeschadiging bij het poten is vooral de wijze waarop de pootmachine wordt gevuld en de mate waarin de poters in de pootmachine langs elkaar bewegen van belang.
Voor het poten van goed voorgekiemd pootgoed verdienen systemen als die van Structural en Koningsplanter de voorkeur, omdat ze de minste kiembeschadiging geven.