Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-12-2003

Teelthandleiding zetmeelaardappelen - bijzondere verschijnselen

In dit deel van de teelthandleiding zetmeelaardappelen wordt ingegaan op bijzondere verschijnselen bij de teelt van zetmeelaardappelen.

Dit is een Agrobiokon-document

Onderzeeërs

Onderzeeërs zijn poters die na het poten niet boven komen maar als gevolg van te sterke fysiologische veroudering direct knolletjes op de kiemen vormen. Soms gaan deze knolletjes weer kiemen en vormen alsnog vertraagd een stengel. Door onderzeeërvorming is in het veld veelal sprake van een onregelmatige opkomst van het gewas. Wanneer in een partij onderzeeërs voorkomen zullen ook de knollen die wel bovenkomen geen optimale groeikracht meer hebben en zich vertraagd ontwikkelen.
Te sterke fysiologische veroudering wordt veroorzaakt door een (te) warme bewaring, vaak in combinatie met te vaak afkiemen. Het verschijnsel wordt het meest waargenomen bij rassen met een korte kiemrust en een korte incubatieperiode.

Preventie/bestrijding
Het optreden van onderzeeërvorming ka meestal worden voorkomen door hiervoor gevoelige rassen niet te warm te bewaren, niet te vaak af te kiemen en niet te vroeg in te koude grond te poten. Behalve door een koele bewaring kan fysiologische veroudering ook enigszins worden tegengegaan door het pootgoed in het licht te plaatsen.

Afbeelding 1. Onderzeeër.

Holheid

Holheid is het verschijnsel waarbij midden in aardappelknollen een holte aanwezig is die aan de buitenkant niet te zien is. Holheid komt vooral voor op percelen met een geringe standdichtheid. Het ontstaat als gevolg van onregelmatige groei van het gewas en treedt vooral op bij grote knollen. Er bestaan duidelijke rasverschillen in gevoeligheid voor holheid. Het verschijnsel komt meer voor op zandgronden dan op kleigronden. Door holheid wordt het onderwatergewicht van knollen verlaagd en deze hebben daardoor een voor de zetmeelaardappelteler ongunstig effect op het uitbetalingsgewicht. Door op de knollen te kloppen, kan men soms – bij een wat grotere holte – vaststellen of een knol hol is of niet. Zekerheid verkrijgt men echter alleen door de knollen door te snijden. Soms gaat holheid over in rot.

Preventie/bestrijding
Het optreden van holheid kan worden beperkt door rassen te telen die weinig gevoelig zijn voor dit verschijnsel. Daarnaast dient de stengeldichtheid voldoende groot te zijn om het ontstaan van al te grove knollen te vermijden. Een grotere stengeldichtheid kan worden bereikt door meer poters en/of grotere poters te gebruiken. Voorts dient men te zorgen voor een niet te hoog stikstofaanbod en een zo regelmatig mogelijke vochtvoorziening zodat het gewas regelmatig kan doorgroeien.

Afbeelding 2. Holhartigheid.

Groeischeuren

Groeischeuren kunnen bij zetmeelaardappelen vuilinsluiting veroorzaken. Groeischeuren worden vooral veroorzaakt door een onregelmatige groei van het gewas, meestal als gevolg van een onregelmatige vochtvoorziening. Bij droogte stopt de groei, de schil verkurkt en verliest zijn elasticiteit. Wanneer vervolgens na neerslag nieuwe groei optreedt, kan de knol scheuren. Ook onder vochtige omstandigheden tijdens een periode van snelle knolgroei kunnen de knollen barsten, in dit geval als gevolg van een te hoge celspanning. Daarnaast kunnen ook aantastingen van Rhizoctonia en netschurft tot groeischeuren leiden. Naarmate groeischeuren vroeger in het seizoen zijn ontstaan, zijn ze bij de oogst vlakker.

Preventie/bestrijding
Groeischeuren kunnen worden beperkt door een goede structuur van de grond, een regelmatige vochtvoorziening, een niet te zware stikstofbemesting en een goede Rhizoctoniabestrijding.

Afbeelding 3. Groeischeur.

Doorwas

Doorwas bij aardappelen wordt veroorzaakt door hitte tijdens de gewasgroei, met name bij maximumluchttemperaturen boven 25 ºC in combinatie met een droge grond en een niet gesloten bladerdek. Naarmate er meer loof is, is de kans op directe instraling op de grond geringer en zal de grondtemperatuur minder hoog oplopen, waardoor de kans op het optreden van doorwas geringer is. Als gevolg van vooral een hoge bodemtemperatuur wordt de kiemrust van de knollen verbroken en ontstaan één of meer kiemen. Als de grond weer afkoelt na een hitteperiode en er voldoende vocht beschikbaar is, kunnen zich aan de kiemen zogenaamde secundaire knollen vormen (afbeelding 4).

Afbeelding 4. Enkele voorbeelden van knollen met doorwas. Soms zijn primaire en secundaire knol volledig gescheiden en soms bij iets minder inductie blijven ze nog aan elkaar zitten

De eerstgevormde knollen worden primaire knollen genoemd. Als de productie van voedingsstoffen (suikers) vanuit het loof stopt, omdat het loof vernietigd wordt, kan de secundaire knol de primaire knol gaan leegzuigen. Het onderwatergewicht van primaire knollen neemt dan af, ze kunnen zelfs glazig worden en tijdens de bewaring tot zogenaamde “waterzakken” overgaan. Primaire knollen hebben ook vaak een zeer hoog suikergehalte. Als secundaire knollen laat in het seizoen worden gevormd, hebben ze vaak een laag onderwatergewicht en een verhoogd suikergehalte. De zetmeelaardappelrassen zijn over het algemeen niet erg gevoelig voor het optreden van doorwas, toch kan er in jaren met extreme hitteperiodes doorwas optreden. Als dat leidt tot knolmisvorming in de vorm van popperigheid dan is dat voor de kwaliteit van zetmeelaardappelen nadelig. In de eerste plaats kan de vorming van secundaire knollen het gemiddelde onderwatergewicht van de partij omlaag brengen. Dit komt doordat de nieuwe knollen een laag onderwatergewicht hebben, maar kan nog versterkt worden wanneer de groei van de secundaire knollen ten koste gaat van de primaire knollen die daardoor dalen in onderwatergewicht.
De jonge secundaire of popperige knollen zullen daarnaast bij de oogst over het algemeen niet zijn afgehard, waardoor ze gevoelig zullen zijn voor ontvelling. Tot slot kan doorwas leiden tot extra opslag indien de secundaire knolletjes klein blijven en bij het rooien op het veld achterblijven.

Zwarte harten

Soms komt in het centrum van de knollen een donkergrijze tot zwarte vlek voor. Dit verschijnsel wordt zwarte harten genoemd.
Het wordt veroorzaakt door zuurstofgebrek binnenin de knol. Het kan ontstaan bij (vrij-wel) luchtdichte bewaring van aardappelen (bijvoorbeeld onder plastic). De afwijking wordt echter meestal waargenomen na onjuist opwarmen van de aardappelen, dat wil zeggen opwarmen met lucht van een te hoge temperatuur (> 25°C) en/of met onvoldoende aanvoer van zuurstof in de bewaarplaats. Onvoldoende aanvoer van zuurstof ontstaat meestal wanneer het opwarmen plaatsvindt met een in de bewaarplaats opgestelde luchtverhitter zonder aanvoer van lucht van buiten. Het zuurstofgehalte in de lucht wordt dan te laag om de sterk verhoogde ademhaling van de knol bij te houden. Zwarte harten kunnen soms ook optreden als de knollen bij zonnig en erg warm weer na het rooien te lang in het zwad liggen.

Preventie/bestrijding
Voorkom een langdurige blootstelling aan hoge buitenluchttemperaturen en aan sterke zonnestraling bij voorraadrooien. Als (poot)aardappelen bij warm weer worden geoogst en (vrij) sterk zijn ontveld, is het belangrijk om regelmatig, bijvoorbeeld om de paar uur, de lucht in de bewaarplaats te verversen.