Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-03-1997

Teelthandleiding wintertarwe - groeifactoren

In dit deel van de teelthandleiding wintertarwe wordt ingegaan op de factoren die de groei beinvloeden.

De wereldwijde verspreiding van (winter)tarwe geeft aan, dat dit gewas onder zeer uiteenlopende omstandigheden kan groeien. Wel beïnvloeden uitwendige omstandigheden, zoals temperatuur, licht, water en mineralen in sterke mate de groei en ontwikkeling, en daarmee de ...

Temperatuur

Zowel de groei als de ontwikkeling van een tarweplant wordt in sterke mate beinvloed door de temperatuur. Hoge temperaturen werken versnellend op de ontwikkeling en verkorten als zodanig de groeiduur. Bovendien is er bij hoge temperaturen een grotere ademhaling, wat de productiviteit vermindert. Optimaal zijn temperaturen tussen 15 - 20 °C. Vanwege de vernalisatiebehoefte zal wintertarwe na gekiemd te zijn, eerst een zekere periode aan lagere temperaturen blootgesteld moeten worden. Aan de vernalisatie wordt het snelst voldaan als de temperatuur zich beweegt rond het vriespunt tot maximaal 2 à 3 °C. De duur van de vernalisatie is rasafhankelijk en varieert van enkele weken tot 2 maanden. Vanaf de kieming treedt het proces van vernalisatie in. Bij inzaai in herfst en vroege winter wordt dan ook altijd aan de vernalisatiebehoefte voldaan.
In de winter moet de tarweplant bestand zijn tegen lage temperaturen. Afhankelijk van ras kunnen temperaturen van -10 °C tot -25 °C worden verdragen. Het doodvriezen of uitwinteren van planten hangt vooral samen met de mate waarin ze zijn afgehard. Dit afharden heeft plaats in perioden met temperaturen rond het vriespunt. Wordt een periode van milde temperaturen plotseling gevolgd door strenge vorst, dan kan het gewas niet afharden en kan ernstige uitwintering optreden. Het uitwinteren vindt met name plaats bij kale vorst; onder sneeuw zijn de planten beschut.
Tijdens de (voor)zomer zijn perioden van zeer hoge temperaturen (> 30 °C) ongunstig, zowel voor de ontwikkeling als de groei van het gewas. Hitte gaat vaak samengaan met een relatief vochttekort. Tijdens de bloei schaadt hitte de korrelzetting, wat resulteert in vele loze pakjes. Tijdens de korrelvulling leidt hitte tot een versnelde bladafsterving en opbrengstderving. In ernstige gevallen kan noodrijpheid ontstaan wat leidt tot vele kleine, verschrompelde korrels.
Tijdens het groeiseizoen wordt de gewasontwikkeling voor een belangrijk deel bepaald door de temperatuur. Dit geldt vooral nadat het gewas als gevolg van de langere dag en hogere temperaturen is gaan schieten. Vanaf het begin van de stengelstrekking is de lengte van de elkaar opvolgende ontwikkelingsfasen min of meer gebonden aan een zekere temperatuursom. Dit geldt zeer sterk na het te voorschijn komen van het vlagblad.
Het einde van de korrelvulling (gewasstadium 91) treedt in wanneer de temperatuursom vanaf het begin van de stengelstrekking een waarde bereikt van ongeveer 1500 graaddagen. Tussen het verschijnen van de aar en het einde van de korrelvulling bedraagt de temperatuursom ongeveer 1000 graaddagen, wat normaliter 62 dagen in beslag neemt. In een warme zomer (1 °C boven normaal) is dit 58 dagen, in koude zomers (1 °C beneden normaal) 66 dagen. Lage temperaturen vertragen de gewasontwikkeling en verlengen als zodanig de groeiperiode.

Licht

Voor tarwe is zowel de duur als de hoeveelheid van de dagelijkse lichtinstraling van belang. De duur van de dagelijkse instraling (daglengte) is bepalend voor de ontwikkeling; de hoeveelheid licht (lichtintensiteit) is belangrijk voor de groei en productie.
Bij wintertarwe werken korte dagen bij lage temperaturen versnellend bij het vernalisatieproces. Na de vernalisatie treedt de generatieve ontwikkeling pas bij een grotere daglengte in. Tarwe is dan ook een 'lange dag' plant.
Onder invloed van licht worden uit water en koolzuur suikers gevormd. De suikers worden vaak aangeduid met koolhydraten of assimilaten. Dit proces heet fotosynthese en vindt plaats in het bladgroen, dat zich bevindt in alle groene plantendelen. Bij tarwe zijn dit de bladeren (bladschijven en bladstelen), de stengel en de aar. Tijdens de groeiperiode is de gewasgroei nauw gekoppeld aan de hoeveelheid onderschepte licht. In herfst en winter is er weinig licht en de onderschepping door het gewas gering. De groei verloopt traag. In het voorjaar neemt de instraling sterk toe en wordt door voortgaande bladvorming steeds meer licht onderschept. Een volledige lichtonderschepping door het gewas wordt bereikt als er per m2 grond minstens 3 m2 bladoppervlak aanwezig is; d.w.z. bij een bebladeringsindex van 3 of hoger. Doorgaans beschikt het gewas vanaf het begin van de stengelstrekking tot de deegrijpe fase over voldoende blad om alle licht te onderscheppen en dus maximaal te produceren. Per dag bedraagt de productie ongeveer 200 kg drogestof per hectare.
Lage temperaturen verlengen de groeiperiode. Het gewas kan dan meer licht onderscheppen en meer produceren. De hoogste korrelopbrengsten zijn dan ook te verwachten in koele, zonrijke zomers.

Water

Tijdens de groei neemt het gewas grote hoeveelheden water op. Voor de productie van 1 kg drogestof wordt ongeveer 250 liter water opgenomen. Het overgrote deel van de wateropname is nodig voor verdamping. Tijdens de groeiperiode bedraagt de dagelijkse productie bij volledige lichtonderschepping zo'n 200 kg drogestof per hectare, wat neer komt op een waterbehoefte van 50.000 liter per hectare ofwel 5 mm vocht. Normaliter is de neerslag in de (voor)zomer ontoereikend en zal de watervoorraad in de bodem aangesproken worden.
Vochttekort leidt tot vermindering van de productie van assimilaten. Het tijdstip en de duur van vochttekort zijn bepalend voor de aard en omvang van de gewasschade. In het voorjaar tijdens de uitstoeling en stengelstrekking speelt vochttekort zelden een rol; wel kan droogte de stikstofopname beperken en indirekt de groei schaden. Vochttekort tijdens de stengelstrekking beperkt het uitgroeien van spruiten tot aardragende halmen; vochttekort tijdens het verschijnen van de aar en bloei heeft negatieve gevolgen op de aarontwikkeling en korrelzetting, wat resulteert in kleine aren met veel loze pakjes. Tijdens de korrelvulling vermindert droogte niet alleen de productiviteit, maar leidt ook tot vervroegde afsterving van het blad; door de vaak tegelijkertijd optredende hoge temperaturen wordt dit beeld nog versterkt.
Watertekorten, ook al zijn ze van tijdelijke aard, zullen bij wintertarwe steeds tot productieverliezen leiden.

Voedingsstoffen

Het overgrote deel van de drogestof bestaat uit de elementen waterstof, zuurstof en koolstof, welke als water en koolzuur worden gebruikt bij de fotosynthese. De gevormde koolhydraten vormen de grondstof die samen met andere voedingsstoffen noodzakelijk zijn voor de groei en vorming van plantenorganen. Er is een grote behoefte aan [INVALID URL], [INVALID URL] en [INVALID URL] en in mindere mate aan [INVALID URL]. Daarnaast zijn meerdere [INVALID URL] noodzakelijk voor het goed functioneren van processen, die zich tijdens de gehele groeiperiode in de plant afspelen. Al deze voedingselementen moeten door de wortels uit de grond worden opgenomen. Via houtvaten worden de elementen naar stengels, bladeren en andere plantendelen getransporteerd.
Stikstof wordt in de vorm van nitraat (NO3) of ammonium (NH4) opgenomen en is als bouwsteen van eiwitten het belangrijkste voedingselement van tarwe. Eiwitten vormen het hoofdbestanddeel van enzymen, die essentieel zijn bij alle fysiologische processen die zich in de plant afspelen. Met name in bladschijven is deze activiteit groot; de vorming van bladeren vraagt dan ook veel stikstof. Later in het groeiseizoen wordt veel stikstof als eiwitten opgeslagen in de korrels. Voor een deel is deze stikstof afkomstig van wortelopname na de bloei, maar het merendeel wordt aan bladeren en stengel onttrokken. Bij de eindoogst bevindt zich 75 à 80 % van de opgenomen stikstof in de korrel.
Fosfor wordt in de vorm van fosfaat, vaak vermeld als P2O5, opgenomen en vervult een onmisbare functie bij de uitvoering van alle fysiologische processen. Fosfor speelt vooral een belangrijke rol in de overdracht van energie bij de fotosynthese en de ademhaling. Evenals bij stikstof wordt ongeveer 75 % van de opgenomen fosfaat in de korrel opgeslagen.
Kalium of kortweg kali, vaak vermeld als K2O, wordt in grote mate door wortels opgenomen. Kali is onder andere betrokken bij de fotosynthese en vervult een functie in de waterhuishouding van cellen en is als zodanig betrokken bij transportprocessen van voedingsstoffen in de plant. Veel kali bevindt zich in de stengel en bij de oogst wordt ca. 75 % met het stro afgevoerd.
Naast stikstof, fosfaat en kali neemt tarwe vrij veel magnesium, calcium en zwavel op. Vooral magnesium is van belang vanwege zijn essentiële rol in de fotosynthese. Zwavel dient ondermeer als bouwsteen voor eiwitten.
Daarnaast zijn een aantal elementen in kleine hoeveelheden onontbeerlijk vanwege een rol in de fysiologische processen in de plant. Tot deze sporenelementen behoren o.a. koper, mangaan, borium, molybdeen en zink. In te hoge concentraties kunnen sporenelementen gewasschade geven, zoals borium, koper, aluminium en chroom.