Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-03-1997

Teelthandleiding wintertarwe - gewasgroei en productiepatroon

In dit deel van de teelthandleiding wintertarwe wordt ingegaan op de groei en ontwikkeling van een wintertarwegewas.

Productie

Tijdens kieming en opkomst worden de reservestoffen in de korrel aangesproken voor de groei van de jonge plant. Na veldopkomst doorboort het eerste blad het omhullende coleoptiel en wordt blootgesteld aan het licht. Vanaf dat moment heeft groei vrijwel uitsluitend plaats door fotosynthese. In de herfst en winter is deze door lage temperaturen en lage lichtintensiteit gering; aan het eind van de winter is vaak niet meer dan 1 à 2 ton drogestof per hectare geproduceerd. In het voorjaar neemt de groei door stijgende temperaturen en toenemende instraling van zonlicht snel toe.
De productie van drogestof tijdens de groeiperiode verloopt volgens de gebruikelijke S-curve. Aanvankelijk is de groeisnelheid laag, maar vanaf het begin der stengelstrekking neemt deze sterk toe. Tot aan de deegrijpe fase neemt de productie van drogestof vrijwel rechtlijnig toe. De verdeling van de geproduceerde drogestof verandert tijdens de groeiperiode. Eerst vindt groei van bladeren plaats, vervolgens van stengels en vanaf de bloei van aren. De gewichten van bladeren en stengels bereiken een maximum en verminderen nadien door afsterving en/of redistributie van assimilaten. Na de bloei komt de geproduceerde drogestof uitsluitend in de korrels terecht. De hoeveelheid kaf is vrijwel constant terwijl de blad- en stengelgewichten duidelijk afnemen. Deze afname is merendeels een gevolg van een onttrekking van assimilaten ten behoeve van de korrelvulling. Bij de oogst is zo'n 40 à 50 % van de bovengrondse drogestof in de korrel aanwezig.
De geproduceerde assimilaten worden aanvankelijk uitsluitend besteed aan de productie van bladeren, wat resulteert in een sterke uitbreiding van het groene bladoppervlak. Na enige tijd is de bodem volledig bedekt en wordt het ingestraalde licht volledig onderschept. Het bladerdek heeft dan een oppervlakte van meer dan 3 m² per m² grond. Het bladoppervlak wordt als bebladeringsindex (BFI), maar vaker als Leaf Area Index (LAI) aangegeven. Tijdens de stengelstrekking neemt het bladoppervlak verder toe; veelal wordt kort voor de bloei een maximale LAI-waarde bereikt, die afhankelijk van standdichtheid en stikstofvoeding varieert van 4 tot 8. Op dat moment zijn vaak 4, soms nog 5 groene bladeren aan de stengel aanwezig. Vanaf de bloei loopt het bladoppervlak door afsterving terug. De snelheid van bladsterfte wordt mede bepaald door de N-voeding en de bestrijding van ziekten en plagen in het gewas.
In de periode van stengelstrekking tot de deegrijpe fase vindt een vrijwel volledige onderschepping van het licht plaats. De groeisnelheid is in die periode vrijwel constant.
Behalve de bladschijven zijn ook andere groene plantedelen, zoals stengel, bladschedes en aar, actief in het fotosyntheseproces. De bijdrage van deze organen aan de productie is zeer aanzienlijk.

Productiepatroon

De korrelopbrengst is het eindpunt van een reeks van opeenvolgende fysiologische processen, die zich in de plant afspelen en invloed uitoefenen op de diverse opbrengstcomponenten. De korrelopbrengst kan vereenvoudigd als volgt worden geformuleerd:

Korrelopbrengst = aren per m² x korrels per aar x duizendkorrelgewicht

De opbrengstcomponenten kunnen in omvang sterk variëren. Zo is het aantal aren per m² afhankelijk van het aantal planten per m² en het aandeel spruiten dat tot aarvorming overgaat. Het aantal korrels per aar, ook wel korrelzetting genoemd, wordt bepaald door de aanleg van pakjes en bloempjes, maar nog meer door de mate van bevruchting. De opbrengstcomponenten hangen onderling sterk met elkaar samen en daarin ligt ook het grote opbrengstcompenserend vermogen van een tarwegewas verscholen.
In de praktijk wordt gestreefd naar hoge, opbrengstzekere korrelopbrengsten. Daarin passen geen slappe en ziektegevoelige rassen of dichte gewasbestanden die ziekten en legering bevorderen. Gunstige gewasbestanden kenmerken zich door regelmatige verdeling van planten die zich gelijkmatig en gelijktijdig (uniform) ontwikkelen.
Door de grote variatie binnen de opbrengstcomponenten kan een bepaalde opbrengst zeer verschillend tot stand komen. Vooral rasgebonden eigenschappen ten aanzien van korrelzetting en korrelvulling zijn wezenlijk. Voor opbrengsten van zo'n 10 ton tarwe per hectare zijn 500 aren per m² veelal voldoende. Dit aantal aren kan goed worden bereikt uitgaande van 200 planten per m² na de winter. Per plant kan dan worden volstaan met de eerste 2 à 3 gevormde aren, die aanzienlijk productiever zijn dan de later gevormde aren die bij lage plantdichtheden voor compensatie moeten zorgen. Voor het bereiken van opbrengsten boven de 10 ton ziet het optimale productiepatroon er iets anders uit: 225-250 planten per m2 die 550-600 aren per m2 vormen. Alleen onder ideale groeiomstandigheden kan ook werkelijkheid een opbrengstniveau van 11-12 ton per ha bereikt worden.

Potentiële korrelopbrengst

Potentieel haalbare korrelopbrengsten van wintertarwe worden bereikt wanneer een bestand van voldoende, regelmatig verdeeldstaande planten tijdens de groeiperiode ongestoord kan groeien. Dit wil zeggen dat het gewas ruim voorzien is van water en voedingsstoffen, niet legert en niet aangetast wordt door ziekten en plagen.
Op basis van lichtinstraling en lichtonderschepping kan wintertarwe onder Nederlandse weersomstandigheden in voorjaar en zomer een bovengrondse productie van 24 ton drogestof per hectare bereiken. Wordt daarbij de productie in herfst en winter (ruim 1 ton/ha) bijgeteld, dan komt de totaal aanwezige drogestofopbrengst bij de oogst neer op ongeveer 25 ton per hectare. Deze hoeveelheid drogestof is verdeeld over de bovengrondse delen van de plant. Komt 45 % hiervan in de korrel terecht dan kan per ha een opbrengst worden bereikt van 13,5 ton korrel per hectare met 16 % vocht. Een verschuiving van de verdeling van de drogestof ten gunstige van de korrel zal de potentiële opbrengst aanzienlijk doen toenemen. Zo wordt bij een oogstindex van 50 % een korrelopbrengst berekend van bijna 15 ton per hectare.