Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-03-1997

Teelthandleiding wintertarwe - bodem

In dit deel van de teelthandleiding wintertarwe wordt ingegaan op de rol van de bodem bij de teelt.

Algemeen

De groei van wintertarwe is gebaat bij een goede voorziening van vocht en [INVALID URL]. Wintertarwe wordt vanouds vooral op kleigronden geteeld, maar heeft thans ook op vochthoudende zand- en dalgronden een verspreiding gekregen. Bij de teelt van wintertarwe op de uiteenlopende grondsoorten speelt [INVALID URL] een grote rol.
De bodem verschaft de plant water, mineralen en verankering. Voor een goede gewasgroei zullen de wortels in de bodem sterk moeten kunnen uitgroeien. Mechanische weerstanden in de bodem (storende lagen) of chemische omstandigheden (lage pH) remmen de groei; gebrek aan zuurstof beperkt de activiteit van het wortelstelsel.

Bodem en beworteling

Bij een goede bodemtoestand kunnen de wortels van wintertarwe gemakkelijk diepten tot ca 1½ m bereiken. Hoge indringingsweerstanden beperken de lengtegroei. Dit geldt met name bij aanwezigheid van dichte en storende lagen (ploegzool). Op zandgronden met een humusloze ondergrond is de beworteling beperkt tot de humeuze bovenlagen; op plaatgronden met een dichte pakking van de zandige ondergrond gaat de beworteling niet dieper dan het kleidek.
Verdichtingen in de grond beperken of belemmeren de beworteling en de aanvoer van zuurstof en heeft een negatieve invloed op groei en gewasopbrengst. De grondbewerking zal moeten resulteren in een goed doorluchte bodem, die naast zuurstof ook veel water kan bergen. Het breken van dichte lagen (ploegzool) of van storende lagen (met lage pH) is bevorderlijk voor de wortelgroei. Een goede bodemstructuur is voorwaarde voor hoge gewasopbrengsten.

Vochtvoorziening

Voor een opbrengst van 10 ton korrel per hectare (16 % vocht) met een korrelaandeel van 45 % wordt bovengronds 18 à 19 ton drogestof geproduceerd. Per kg geproduceerde drogestof is ongeveer 250 kg [INVALID URL] nodig. Voor een opbrengst van 10 ton/ha bedraagt de behoefte ongeveer 465 mm water. Ervan uitgaande dat in de maanden april tot en met juli 90 % van de totale opbrengst wordt geproduceerd, dan is daarmee ongeveer 420 mm water gemoeid. In die periode valt gemiddelde 264 mm neerslag, zodat ruim 150 mm uit bodemvocht moet worden opnemen. Op goed doorwortelbare vochthoudende gronden is dit goed mogelijk, maar op slecht bewortelde en/of weinig vochthoudende gronden zullen vochttekorten de productiviteit van het gewas beperken.
De vochthuishouding van de bodem is in sterke mate afhankelijk van de diepte van het grondwater. In goed vochthoudende gronden kan daarvan water door capillaire opstijging binnen het bereik van wortels terechtkomen en door het gewas worden opgenomen. Is de grondwaterspiegel te diep, dan is de hoeveelheid beschikbare bodemwater vaak beperkt en kunnen gemakkelijk vochttekorten ontstaan.
Wintertarwe vraagt voor hoge korrelopbrengsten een regelmatige vochtvoorziening. Korte perioden van droogte storen de groei, doen het blad krullen en vervroegd afsterven. Met name op droogtegevoelige zandgronden is de korrelopbrengst van wintertarwe vaak teleurstellend en blijft daar vaak achter bij die van winterrogge.

Luchthuishouding

Aanwezigheid van zuurstof is noodzakelijk voor een goed functionerend wortelstelsel. Zowel voor fysiologische processen in de wortel als voor opname van voedingsstoffen zijn water en lucht onmisbaar. Om wortels tot op grote diepte te laten doordringen, zal de bodem goed doorlucht moeten zijn. Het door wortelactiviteit vrijkomende koolzuurgas zal uitgewisseld moeten worden voor zuurstof. Vooral grotere poriën zijn bij de doorluchting van de grond betrokken.
Het binnenkomen van lucht in de grond stagneert, wanneer de poriën dichtslibben. Dit is het geval bij verslemping van de bovengrond. Hevige neerslag en een fijn verkruimeld zaaibed leiden gemakkelijk tot verslemping en plasvorming. Toetreding van lucht wordt ernstig belemmerd en tekorten aan zuurstof verminderen de groei. Bij ernstige verslemping en plasvorming vindt weinig uitstoeling plaats en worden er minder aren gevormd. Het beperken van slemp is vooral gelegen in een goede zaaibedbereiding.

Bodemvruchtbaarheid

De bodem moet zorgdragen voor een voldoende voorziening van water en mineralen. Een goed doorluchte, vochthoudende grond is bevorderlijk voor wortelgroei (en als zodanig voor de opname van water en voedingsstoffen) en vereist een juiste grondbewerking. Voldoende lutum, koolzure kalk en organische stof in de bouwvoor vergemakkelijken de grondbewerking en bevorderen de fysische en chemische eigenschappen van de bodem.
Wintertarwe groeit op diverse grondsoorten, waarbij de pH varieert van 5 tot 8. Voor kleigrond wordt een pH van 6½ à 7 als optimaal beschouwd. Op lichte zavel en op gronden met een hoog organische stofgehalte ligt het optimum wat lager. Gedurende het gehele seizoen moeten voor een goede groei van de tarwe steeds voldoende mineralen beschikbaar zijn. Met name gronden, die mineralen tijdelijk adsorberen (aan kleideeltjes of organische stof) zijn geschikt voor de teelt van tarwe.
Op veel bouwland is het organischestofgehalte aan de lage kant. Voor handhaving c.q. verhoging ervan kunnen granen een belangrijke bijdrage leveren. Enerzijds wordt dit bereikt door het inwerken van gehakseld stro en stoppels van de tarwe zelf, anderzijds kan door het telen van een groenbemester in de tarwe of na de oogst van de tarwe een aanzienlijke hoeveelheid organische stof aan de bodem worden toegediend. Dit verbetert niet alleen de bodemstructuur ook de bodemvruchtbaarheid wordt er door verhoogd. Immers, de mineralen die door de groenbemester worden opgenomen gaan niet verloren, maar komen later door mineralisatie weer gedeeltelijk voor het volggewas beschikbaar.
Binnen het bouwplan vervullen granen een essentiële rol. De toenemende mechanisatie en de noodzaak om ook onder slechte omstandigheden (oogst)werkzaamheden te moeten verrichten zijn ongunstig voor de bodemstructuur. Verreden hakvruchtenland kan zich tijdens het groeiseizoen van wintertarwe herstellen, zodat na de tarwe de bodemstructuur weer geschikt is voor een volgende rooivrucht.

Bodemgezondheid

Na de oogst van wintertarwe kunnen onkruidzaden en aan tarwe gebonden ziekteverwekkers op het tarweperceel achterblijven en een bron vormen voor infectie in een volgende teelt. Zeker bij een vruchtopvolging van tarwe op tarwe is een sterke uitbreiding mogelijk. De mate waarin dit gebeurt is afhankelijk van vruchtwisseling, grondsoort en tarweopslag. In een bouwplan met 1 op 3 of 1 op 4 wintertarwe zijn bodempathogenen niet of nauwelijks van belang.
Door de intensivering van het bouwplan is de druk van bodemgebonden ziekten en plagen in de laatste decennia sterk toegenomen. Vele bodempathogenen beperken zich in hun aantasting tot één of enkele gewassen. In een ruim bouwplan spelen vele bodempathogenen dan ook nauwelijks een rol. Met name granen blijken voor vele parasieten ongevoelig en ze onderbreken de levenscyclus van menig bodempathogeen. Handhaving van de bodemgezondheid zal in toenemende mate gezocht moeten worden in resistente rassen en/of teelt van weinig gevoelige gewassen, zoals granen. Dit zal sterker gelden naarmate het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen verder zal verminderen.