Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-12-1999

Teelthandleiding winterrogge - ziekten en plagen

Dit deel van de teelthandleiding winterrogge gaat in op de bestrijding van ziekten en plagen in winterrogge.

Rogge kan door een groot aantal schimmelziekten worden aangetast. In de meeste jaren is de aantasting door ziekten echter vrij beperkt, zodat een bestrijding niet of nauwelijks lonend is. In de praktijk is een bestrijding van ziekten in rogge geen standaard ...

Kiemschimmels

Door ontsmetting van het zaaizaad komt steenbrand niet voor. Stuifbrand is een toenemend probleem doordat er geen middelen beschikbaar zijn die werkzaam zijn tegen stuifbrand. Fusariumsoorten (onder andere sneeuwschimmel) zijn nauwelijks van belang. Ontsmet zaaizaad geeft een goede opkomst met krachtige zaailingen en vormt als zodanig de basis voor een goed plantbestand.

Voetziekten

In Nederland zijn Fusarium spp en scherpe oogvlekkenziekte (Rhizoctonia cerealis) de meest voorkomende voetziekten. Beide zijn, evenals de weinig voorkomende halmdoder (Gaeumannomyces graminis), niet langs chemische weg te bestrijden. Dit geldt wel voor de oogvlekkenziekte (Pseudocercosporella herpotrichoides), maar deze ziekte komt in de Nederlandse roggeteelt niet of nauwelijks voor. (Dit in tegenstelling tot Duitsland, waar de rogge in het graanbouwplan wel gevoelig blijkt voor deze ziekte.)

Bladziekten

Op bladeren en stengels van rogge kunnen bladvlekkenziekte (Rhynchosporium secalis en Septoria nodorum), meeldauw (Erysiphe graminis) en bruine roest (Puccinia recondita) voorkomen. Deze schimmels kunnen zich tot ernstige epidemieën ontwikkelen. Meeldauw doet dit vooral in welige gewassen; bladvlekkenziekte kan zich vooral uitbreiden bij hoge temperaturen en voldoende vocht; bruine roest kan zich sterk en epidemisch uitbreiden in warme zomers. Met name hybriderassen blijken wat vatbaarder te zijn voor bruine roest. Aanzienlijke opbrengstschade treedt op wanneer:

  • meeldauw zich bij het in aar komen heeft uitgebreid tot op het tweede blad;
  • bruine roest wordt aangetroffen en een sterke uitbreiding (door warm weer) te verwachten is;
  • bladvlekkenziekte zich door hoge temperaturen en vochtig weer snel uitbreidt.

Doorgaans treden ziekten pas na het vlagbladstadium zodanig op dat een bestrijding nodig wordt. Een ziektebestrijding kan nodig zijn tot het einde van de bloei. Tijdens de fase van korrelvulling heeft bestrijding geen zin meer. In rogge zijn momenteel (2003) drie middelen toegelaten, te weten: Corbel (1,0 l/ha), Opus Team (1,5 l/ha) en Allegro (1,0 l/ha). Voor de keuze van de middelen wordt verwezen naar de handleiding Gewasbescherming die door DLV wordt uitgegeven.

Aar- en afrijpingsziekten

In de aar kunnen moederkoren (Claviceps purpurea) en fusariumschimmels een aantasting van de korrel veroorzaken. De infectie van beide schimmels heeft overwegend plaats tijdens de bloei. Een sterke aantasting heeft vooral plaats wanneer de bloei onder natte weersomstandigheden plaats heeft. Dan verloopt de bevruchting ongunstig en de bloei duurt vaak lang. Een homogene gewasontwikkeling beperkt de aantasting door een korte bloeiduur en een goede bevruchting van de bloempjes.

Beide schimmels schaden niet alleen de korrelopbrengst, maar veroorzaken in het geoogste product ongewenste mycotoxinen. Dit zijn giftige stoffen, die funest kunnen zijn voor de kwaliteit. Voor menselijke consumptie mag rogge niet meer dan 0,05 % moederkoren bevatten, voor diervoeding niet meer dan 0,1 %. Overigens is de aantasting gewoonlijk beperkt van omvang en derhalve ook de schade.

Afbeelding. Moederkoren.

Plagen

In de praktijk is het optreden van bladluizen en graanhaantjes tot nu toe van weinig betekenis geweest. Tegenwoordig wordt ook het voorkomen van tripsen in rogge gemeld.

Bladluizen komen voor op de bladeren en in de aren, met name de kafnaalden. De schade die bladluizen in rogge aanrichten is niet bekend en bestrijdingscriteria zijn niet voorhanden. Afgaande op de criteria die gelden voor wintertarwe, moet een bestrijding worden overwogen als 30 % van de halmen bezet is met bladluizen; na de bloei echter pas als de bezetting 70 % bedraagt.

De schade die graanhaantjes en tripsen aanrichten is niet bekend, maar een bestrijding wordt niet zinvol geacht.

Virusziekten (gerstevergelingsziekte) zijn bij rogge van geen betekenis. Het optreden van stengelaaltjes (Ditylenchus dipsaci), in de praktijk als reup aangeduid, komt vrijwel niet meer voor. Ook het optreden van havercysteaaltje (Heterodera avenae) speelt in een hakvruchtenrotatie geen rol.