Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-12-1999

Teelthandleiding winterrogge - teelttechniek

Dit deel van de teelthandleiding winterrogge gaat in op de teelttechniek van winterrogge.

Rogge wordt in Nederland vrijwel uitsluitend op lichte gronden geteeld; op klei- en zavelgronden komt rogge niet of nauwelijks voor. Daarom wordt bij de bespreking van de diverse teeltmaatregelen uitgegaan van de teelt op zand- en dalgronden. De gegevens omtrent de diverse teeltfactoren ...

Rassenkeuze

Bij rogge zijn twee rastypen te onderscheiden: populatierassen en hybriderassen. Van oudsher heeft de veredeling getracht door traditionele kruisingen betere populatierassen te kweken. Sinds de jaren 70 heeft de ontwikkeling van hybriderassen een grote vlucht genomen en deze rassen nemen thans het grootste deel van het roggeareaal voor hun rekening. De korrelopbrengst van de hybriderassen is duidelijk hoger, maar het duurdere zaaizaad maakt dat er nog steeds een aanzienlijke teelt van de populatierassen plaats heeft.
Verschillen in eigenschappen tussen hybride- en populatierassen blijken nauwelijks aanwezig. Bij beide rastypen komt een vergelijkbare variatie voor in vroegheid, in strostevigheid, in ziektegevoeligheid en korrelopbrengst.
Voor de rassenkeuze wordt verwezen naar de jaarlijks verschijnende Aanbevelende Rassenlijst voor Landbouwgewassen. Rassen die hierop staan zijn uitvoerig beproefd en de gegevens zijn een zeer geschikte bron bij de rassenkeuze. Maar ook andere rassen mogen in Nederland geteeld worden, mits voorkomend op de Nationale of de Europese rassenlijst. De informatie over deze rassen is echter beperkt en ontoereikend om dergelijke rassen onder Nederlandse omstandigheden oogstzeker te telen.

Zaaizaad

Het gebruik van gecertificeerd zaaizaad is een voorwaarde voor een goede opkomst en een vlotte beginontwikkeling en dit vermindert het risico van uitwintering. Ontsmetting is nodig omdat de kieming wordt bedreigd door schimmelziekten zoals kiemschimmels (Fusarium species) en moederkoren. Gecertificeerd zaaizaad geeft ook informatie over de kiemkracht. Bij de zaaizaadkeuring worden partijen zaaizaad die door (blind)schot of anderszins een slechte kiemkracht bezitten afgekeurd. Gebruik van goedgekeurd, ontsmet zaaizaad is de basis voor het welslagen van de teelt.

In rogge kan soms een gebrekkige bevruchting van de bloempjes optreden wat resulteert in een onvolledige korrelzetting, ook wel schaardigheid genoemd. Dit kan met name voorkomen bij hybriderassen. Een verbetering van de korrelzetting kan worden verkregen door aan het zaaizaad van een hybrideras wat zaaizaad van een populatieras (bijv. 10%) toe te voegen.

Zaaidatum

In de praktijk wordt van begin oktober tot eind december rogge gezaaid. Vooral de oogsttijd van de voorvrucht en de bodemomstandigheden zijn bepalend voor de inzaai van rogge. Het optimale tijdstip van zaaien hangt samen met de ontwikkeling van de plant in de herfst. De kiemplant heeft 40 à 50 groeidagen nodig om zich te ontwikkelen tot een wintervaste plant met 2 à 3 spruiten. Rogge moet daarom vrij vroeg gezaaid worden, bij voorkeur in de eerste helft van oktober. De inzaai kan in die tijd vaak onder goede omstandigheden plaatshebben, wat gunstig is voor de veldopkomst. Bovendien kan de plant zich in de herfst goed ontwikkelen waardoor met een lagere zaaizaadhoeveelheid kan worden volstaan. Het voordeel van vroeg zaaien mondt uit in hogere opbrengsten. Wel moeten dan de nadelen van herfstonkruiden en een grotere gevoeligheid voor ziekten en legering worden tegengegaan.

In de vruchtwisseling wordt rogge vaak geteeld na (fabrieks)aardappelen of suikerbieten. De oogstdatum van deze voorvruchten bepaalt in belangrijke mate de zaaitijd van de rogge. Aan de beste zaaitijd van rogge wordt daarom niet altijd voldaan. Bij latere zaai duurt de opkomst langer en is er in de herfst voor de kiemplant minder tijd om zich te ontwikkelen. De vorming van zijspruiten heeft in een zachte winter of pas in het voorjaar plaats. Daarbij worden minder spruiten aangelegd, wat een lagere aardichtheid en een lagere opbrengst tot gevolg heeft.

Zaaidichtheid

Rogge beschikt over een groot uitstoelend vermogen. Bij een lage plantdichtheid kan een sterke aarvorming plaatshebben, waardoor opbrengstverliezen beperkt zijn. Bij 150 planten per m2 is er meestal geen sprake van opbrengstderving, mede als gevolg van minder legering; zelfs bij 100 planten per m2 blijven de opbrengstverliezen beperkt tot minder dan 10%. Daarentegen wordt bij (zeer) hoge plantdichtheden slechts zelden een meeropbrengst gemeten; door het optreden van ziekten en legering neemt de oogstzekerheid af en wordt een lagere opbrengst behaald.

Een goede plantontwikkeling in een gewasbestand wordt gekenmerkt door de vorming van twee à drie aardragende spruiten. Daarom bestaat een oogstzeker, productief roggegewas uit ongeveer 200 planten per m2, welke 450 à 500 aren per m2 voortbrengen. Om in het voorjaar 175 à 225 planten per m2 te verkrijgen, moet bij de inzaai rekening worden gehouden met de kiemkracht van het zaad en met de opkomst. Daarnaast moet een inschatting worden gemaakt van de plantverliezen gedurende de winter; voor de winterharde rogge is dit verlies veelal gering en kan gemakshalve op 10% worden gesteld.

Gecertificeerd zaaizaad bezit een kiemkracht van 85% of meer. Van de kiemkrachtige zaden komt op de lichte gronden meestal 80 tot 100% boven, zodat een opkomstpercentage van 70-90% wordt bereikt.

Uitgaande van 10% uitwintering zal een plantbestand van 200 planten per m2 worden bereikt bij inzaai van 250-325 zaden per m2. De zaaizaadhoeveelheid, uitgedrukt in kg per ha, kan worden berekend door het aantal zaden per m2 te vermenigvuldigen met het 1000-korrelgewicht. Mocht door omstandigheden pas laat in de herfst kunnen worden gezaaid, dan zal het gewas zich voor de winter weinig kunnen ontwikkelen en zal de uitstoeling in het voorjaar plaatsvinden. Dit beperkt de vorming en ontwikkeling van de aar, wat door een grotere hoeveelheid zaaizaad enigszins kan worden gecompenseerd. Als onder ongunstige omstandigheden moet worden gezaaid, dan zal vijf à tien procent meer zaaizaad nodig zijn.

Ten aanzien van de zaaidichtheid bestaan er geen duidelijke verschillen tussen de rassen.

Zaaitechniek

Een ideaal roggegewas bestaat uit regelmatig verdeeld staande planten, die zich na een gelijktijdige opkomst gelijkmatig ontwikkelen. Om aan deze situatie zo goed mogelijk te voldoen zal het zaad regelmatig over het land moeten worden gezaaid en op eenzelfde diepte in de grond moeten worden gebracht. Een goede verdeling van het zaad wordt bereikt door op een nauwe rijenafstand te zaaien, tussen 10 en 15 cm. Bij een zaaidichtheid van 300 zaden per m2 is de afstand tussen de zaden in de rij ruim 3 cm. Na opkomst hebben de zaailingen dan voldoende ruimte om zich tot stevige planten te ontwikkelen die een goede concurrentiekracht bezitten. Rogge moet ondiep worden gezaaid. Bij diepe zaai wordt een halmheffer gevormd, die het groeipunt omhoog brengt tot vlak onder de oppervlakte. Dit vergt energie en gaat ten koste van de najaarsontwikkeling. Een ondiepe zaai (circa 2 cm) in een bezakte grond draagt eveneens bij tot een gelijkmatige ontwikkeling van de planten. In losse grond is niet alleen de insporing van de wielen groter, het zaad komt vaak ook onregelmatiger en dieper in de grond terecht. Het zaaizaad moet in een aangedrukte bovenlaag worden aangebracht, ongeacht of de grondbewerking, de zaaibedbereiding en het inzaaien in één dan wel twee keer plaatsvindt. Een goede methode is het zaaien met een zaaicombinatie, waarbij de zaaimachine achter een vastetandcultivator is gemonteerd. Ook ploegen gevolgd door een vorenpakker levert vaak een goed zaaibed op. In de aangedrukte, vochthoudende bovenlaag kan het zaad goed kiemen. Wel moet de bouwvoor goed doorlatend zijn omdat te natte omstandigheden de kieming benadelen.

Teeltstrategieën

Dalende graanprijzen hebben de rentabiliteit van de roggeteelt sterk onder druk gezet. Dit heeft er toe geleid dat binnen een optimale teeltwijze de inzet van teeltmaatregelen zo veel mogelijk wordt beperkt om de teeltkosten zo laag mogelijk te houden. Ook de maatschappelijke ontwikkelingen waarbij het gebruik van milieubelastende stoffen wordt teruggedrongen, vraagt een aanpassing van de huidig gangbare teeltwijze. Als weinig eisend gewas past rogge goed in een bedrijfssysteem waarbij de inzet van minerale meststoffen, chemische bestrijdingsmiddelen en groeiregulatoren wordt teruggedrongen. Vergelijkbare onderzoeksresultaten van teeltsystemen waarbij de inzet van teelthandelingen variëren, zijn echter niet voorhanden. Het beste resultaat wordt verkregen als de teeltmaatregelen optimaal op elkaar en op de groeiomstandigheden zijn aangepast. Basis voor de optimale teeltwijze is kennis van de gewasontwikkeling en de opbrengstpotentie van het perceel. Een hogere korrelopbrengst vereist een grotere inzet van productiemiddelen, maar is alleen verantwoord als de vruchtbaarheid en vochtvoorziening op het perceel voldoende zijn om hoge opbrengsten waar te maken. Daarnaast is een "geïntegreerd systeem" aangegeven waarin zo veel mogelijk op de inzet van chemische middelen is bespaard. Elk systeem zal naar heersende omstandigheden van bodem en weer moeten worden aangepast.

In het gangbare systeem is uitgegaan van hybriderassen; in het geïntegreerde systeem van populatierassen, die minder eisen stellen aan de teelt. De verschillen in financieel resultaat tussen de teeltsystemen is niet aan te geven. Variërende groeiomstandigheden beïnvloeden niet alleen de korrelproductie sterk, maar ook de uit te voeren teeltmaatregelen (zoals het eggen in het geïntegreerde systeem). Toch zijn de teeltkosten globaal geschat om daarvan een indruk te krijgen. Voor elk perceel zal de teler moeten bepalen welk systeem het beste bij zijn grond past.