Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-12-1999

Teelthandleiding winterrogge - groeifactoren

Dit deel van de teelthandleiding winterrogge gaat in op de groeifactoren.

Rogge stelt weinig eisen aan de groeiomstandigheden en kan daarom, beter dan de andere graansoorten, op minder gunstige groeiplaatsen worden verbouwd. Andere wintergranen, zoals wintertarwe en triticale, zijn gevoeliger voor de groeiomstandigheden en zijn op vruchtbare gronden ook duidelijk productiever ...

Weersomstandigheden

Rogge wordt in de herfst gezaaid. De temperatuur beïnvloedt de snelheid van de kieming, de veldopkomst en de beginontwikkeling van het gewas. Een droog zaaibed kan de kieming vertragen, wat kan leiden tot tweewassigheid. Natte omstandigheden en plasvorming zijn na de inzaai ongunstig voor de kieming en de opkomst. Na de opkomst zijn dergelijke omstandigheden eveneens ongewenst, maar de nadelige gevolgen voor de gewasontwikkeling zijn bij rogge minder ernstig dan bij de andere granen.

In de winter is de groei afhankelijk van de temperatuur. Bij temperaturen onder 4°C stopt de groei vrijwel en vindt afharding van het gewas plaats. Rogge is dan erg winterhard en perioden met strenge vorst kunnen goed worden doorstaan. In zachte winters gaat de groei langzaam maar gestaag door. De plant initieert nieuwe spruiten, die zich nadien kunnen ontwikkelen tot stevige stengels met forse aren.

In het voorjaar en de voorzomer zijn de temperatuur, de lichtinstraling en de vochtvoorziening van grote invloed op de groei en de ontwikkeling van het gewas. Hoge temperaturen versnellen de ontwikkeling van het gewas. De groeistadia worden sneller doorlopen en het gewas komt vroeg in bloei. In deze periode is voldoende vocht en licht essentieel voor een goede ontplooiing van de aangelegde organen, zoals halmen en aren.

In de zomer is zonnig, koel weer met voldoende vocht gunstig voor de opbrengst. Dergelijke omstandigheden bevorderen de productiviteit en zorgen voor een lange periode van korrelvulling. Hoge temperaturen in de zomer doen het gewas snel afrijpen, wat vaak resulteert in een vroege oogst. Erg hoge temperaturen (boven 30°C), vaak samengaand met vochttekort, zijn schadelijk voor de korrelvulling, wat zich uit in verschrompelde korrels.

Natte omstandigheden zijn vaak minder gunstig; de lichtinstraling is geringer en de kansen op legering en ziekten zijn groter. Bovendien is nat weer tijdens de bloei ongunstig voor de bevruchting en bij de oogst ongunstig door het optreden van schot. Rogge kan schade ondervinden van ernstige tekorten aan vocht, maar door een uitgebreid, vertakt wortelstelsel is dit minder groot dan bij andere wintergranen.

Bodem

Rogge stelt weinig eisen aan de grond en kan daarom op alle gronden worden geteeld; alleen erg natte gronden zijn minder geschikt. Op wat drogere (zand)gronden komt rogge goed tot zijn recht door de vorming van een wijd vertakt wortelstelsel. Daarin ligt bij dit gewas niet alleen een grote mate van droogteresistentie verscholen, ook is het gunstig voor de opname van mineralen. Rogge prefereert licht zure tot neutrale gronden. Erg zure gronden (pH <4,5) worden minder goed verdragen; de planten groeien slechter en zijn gevoeliger voor uitwintering. Een slechte structuur van de grond en plasvorming in herfst of winter worden nog redelijk verdragen, mits de rogge tijdig is gezaaid; wel neemt het gevaar van vorstschade (onder andere opvriezen) toe.

Binnen de vruchtwisseling met hakvruchten is rogge als graangewas gunstig voor de bodemvruchtbaarheid en de bodemgezondheid. Door aanlevering van organische stof in de vorm van wortels, stoppels en (eventueel) verhakseld stro draagt rogge bij aan een goede structuur van de grond.

Winterhardheid

Rogge is goed winterhard. Als rogge uitgestoeld de winter ingaat treedt zelden vorstschade op omdat temperaturen tot –25°C goed kunnen worden verdragen. Planten die zijn verzwakt (bijvoorbeeld door een aantasting van sneeuwschimmel of door natte omstandigheden) lopen de meeste risico's op uitwintering. Plantverliezen in de winter en het vroege voorjaar kunnen ook optreden als gevolg van opvriezen van de grond, waarbij de wortels afbreken. Uitstoelende planten kunnen zich doorgaans door de vorming van nieuwe (kroon)wortels herstellen. Alleen wanneer opvriezen wordt gevolgd door een periode met zonnig schraal weer kunnen de planten uitdrogen en afsterven. In zo'n geval kan rollen de schade beperken. Ook door tijdig te zaaien in een bezakt zaaibed kan de schade door opvriezen worden tegengegaan.

In het vroege voorjaar is het gewas in de uitstoelingsfase nauwelijks gevoelig voor vorst; het gevoelige groeipunt is dan onder in het gewas nog goed beschermd. Als het gewas is gaan strekken kan een matige nachtvorst (-5°C tot -10°C) het groeipunt wel schaden. In ernstige gevallen sterft het groeipunt (en daarmee de spruit) af; in andere gevallen blijft de schade beperkt tot een afname van het aantal pakjes per aar.

Legering

Opbrengst, oogstzekerheid en maaidorsbaarheid zijn gebaat bij een staand roggegewas. Helaas laat de stevigheid van het stro nogal te wensen over. Het lange stro, soms meer dan 1,5 meter lang, maakt het gewas kwetsbaar voor legering. Dichte en zware gewasbestanden moeten dan ook worden vermeden. Bij de uit te voeren teeltmaatregelen zal daarmee rekening moeten worden gehouden.

Er bestaan tussen de rassen verschillen in strolengte en legeringsgevoeligheid. De nieuwe hybriderassen zijn wel wat korter en steviger dan de overige rassen, maar de legeringsgevoeligheid blijft een zwak punt.

Ziekten en plagen

In vergelijking met wintertarwe wordt rogge minder aangetast door voet-, blad- en aar-ziekten en vindt minder vaak een ziektebestrijding plaats. In een graanrijk bouwplan is rogge vatbaar voor aaltjes (havermoeheid: Heterodera avenae) en oogvlekkenziekten (Pseudocercosporella herpotrichoïdes, Rhizoctonia cerealis), maar in vruchtwisselingsverband zijn deze van geen betekenis. Schade kan wel worden veroorzaakt door bladziekten, met name bruine roest (Puccinia recondita) en in mindere mate door meeldauw (Erysiphe graminis) en bladvlekkenziekten (Rynchosporium secalis, Septoria nodorum). In de aar kunnen moederkoren (Claviceps purpurea) en Fusarium species voorkomen, welke met name ongunstig zijn voor de korrelkwaliteit.

Rasverschillen in ziektegevoeligheid zijn betrekkelijk klein. Dit geldt ook ten aanzien van hybriderassen. In de laatste jaren is de aantasting door bladziekten, met name bruine roest en bladvlekken, aanleiding geweest om een bestrijding uit te voeren.

Schot

Rogge is gevoelig voor schot. Vooral in jaren met regenachtige weersomstandigheden tijdens de oogst kan gemakkelijk kieming in de aar optreden. Dit geldt met name in gelegerde gewassen, die trager drogen en dientengevolge later worden geoogst. Rasverschillen ten aanzien van schot zijn klein; ook de hybriderassen zijn schotgevoelig.