Publicatie datum: 15-12-1999
Teelthandleiding winterrogge - gewasgroei en productiepatroon
Dit deel van de teelthandleiding winterrogge gaat in op de gewasgroei en productiepatroon van winterrogge.
Onder productie wordt verstaan de toename van de hoeveelheid drogestof van een gewas. De productie per dag wordt bepaald door de hoeveelheid licht, de mate van lichtonderschepping, de temperatuur, de vochtvoorziening en de beschikbaarheid van voedingsstoffen.
Onder gunstige groeiomstandigheden in voorzomer en zomer wordt door een gesloten gewas (volledige lichtonderschepping) bovengronds 200 à 250 kg drogestof per dag geproduceerd. Onder gunstige omstandigheden kan voor een ongestoord groeiend roggegewas een potentiële opbrengst van 23 à 24 ton drogestof per hectare aan bovengrondse massa berekend worden.
Voor zo'n productie moet ongeveer 500 mm water beschikbaar zijn, waarvan bijna 400 mm in de periode mei, juni en juli. In die periode bedraagt de neerslag gemiddeld ca. 200 mm; de resterende hoeveelheid moet uit de bodemvoorraad worden verkregen, maar is op de meeste zandgronden niet voorhanden. Is er 100 mm bodemvocht beschikbaar in de zomermaanden, dan is een bovengrondse opbrengst van 20 ton per ha aan drogestof nog amper haalbaar. Bij een korrel/stroverhouding van 0,35 betekent dit een opbrengst van 7 ton droge korrel per hectare, wat overeenkomt met 8 ton per ha bij 15 % vocht.
Een goede groei en ontwikkeling van de plant komt tot uiting in de vorming van voldoende spruiten en aren, een goede korrelzetting en korrelvulling. De korrelopbrengst kan worden weergegeven als het product van het aantal planten, het aantal aren per plant, het aantal korrels per aar en het 1000-korrelgewicht. Deze opbrengstcomponenten zijn onderling van elkaar afhankelijk en daarin ligt het sterk compenserend vermogen van de plant verscholen. De teelttechniek heeft een sterke invloed op dit onderlinge verband tussen de opbrengstcomponenten, en als zodanig op het tot stand komen van de korrelopbrengst en op de oogstzekerheid.
In Nederland is er in de afgelopen decennia nauwelijks teeltkundig onderzoek uitgevoerd waarbij ook gelet werd op de opbrengstcomponenten. Zodoende is weinig bekend over het tijdstip en de omvang van de spruitaanleg en de betekenis ervan voor de vorming en de productiviteit van de aar. In 1987-89 werd onderzoek uitgevoerd op zandgrond (Rolde, Vredepeel); bij onderzoek in 1991-93 (Rolde, Valthermond) waren ook hybriden betrokken. Uit de proefresultaten bleek een grote spreiding in de korrelopbrengst en de opbrengstcomponenten.