Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-12-1999

Teelthandleiding winterrogge - bemesting

Dit deel van de teelthandleiding winterrogge gaat in op de bemesting van winterrogge.

Algemeen

Rogge bezit een uitgebreid wortelstelsel, waardoor de in de bodem aanwezige voedingsstoffen gemakkelijk kunnen worden opgenomen. Bij tijdige zaai begint de opname al voor de winter; het merendeel van de mineralen wordt in het voorjaar tijdens de uitstoeling en stengelstrekking opgenomen. Bij het in aar komen is het merendeel van de mineralen in de plant aanwezig; in de zomermaanden vindt er (in de uitdrogende grond) slechts in beperkte mate nog opname plaats.

Per ton korrel bedraagt de behoefte van een roggegewas ca 20 kg N per ha, ca 11 kg P2O5 per ha en ca 26 kg K2O per ha. Ten aanzien van stikstof en fosfaat wordt 75 à 80 % in de korrels aangetroffen; van de opgenomen kali wordt circa 75% in het stro teruggevonden. Bij een productie van 7 ton per ha wordt circa 105 kg N, 50 kg P2O5 en 35 kg K2O met de korrel afgevoerd. Van de overige mineralen is magnesium en, in toenemende mate, zwavel van betekenis.

Stikstofbemesting

Stikstof is niet alleen van belang voor de productiviteit van het gewas, maar de hoogte en de wijze van toediening beïnvloedt tevens de gewasontwikkeling en als zodanig de gewasstructuur en de wijze waarop de korrelopbrengst tot stand komt. Dit vindt zijn weerslag in het optreden van legering en ziekten alsmede in het productiepatroon (of opbrengstcomponenten). Een juiste stikstofbemesting is dan ook een voorwaarde voor het verkrijgen van hoge, oogstzekere korrelopbrengsten.

De toediening van kunstmeststikstof wordt bepaald door de behoefte van het gewas enerzijds en de levering van gemineraliseerde stikstof door de grond anderzijds. Voor een opbrengst van zeven ton per hectare zal het gewas ongeveer 150 kg N per ha moeten opnemen. Gezien de meestal geringe bijdrage van de bodem op lichte gronden zal het merendeel ervan als kunstmeststikstof moeten worden toegediend. De toepassing van stikstof moet gericht zijn op:

  • uitstoeling en aaraanleg
  • aarontwikkeling en korrelzetting
  • korrelvulling

Voor de uitvoering van de bemesting betekent dit dat de stikstof in meerdere giften zal worden toegediend. In de praktijk zal de stikstofvoorziening daarom in twee of drie keer kunnen plaatsvinden.

Deling van de stikstofbemesting

Voor de ontwikkeling van voldoende, tot aren uitgroeiende spruiten zal een roggegewas tijdens de uitstoeling en de stengelstrekking over voldoende stikstof moeten beschikken. Een tijdige, voldoende hoge eerste gift bevordert de aanleg van spruiten tijdens de fase van uitstoeling, en een tweede gift moet er voor zorgen dat een groot deel van deze spruiten aren vormen. De tweede N-gift moet worden toegediend wanneer het gewas begint te strekken en de eerste knoop voelbaar is. Een te vroege tweede gift is ongunstig uit oogpunt van legering, een te late tweede gift is ongunstig uit oogpunt van productiviteit. Daarom verdient het overweging de tweede N-gift gedeeld te geven; de eerste helft aan het begin van de stengelstrekking, de tweede helft ongeveer tien dagen later. In Duitsland wordt voor het verkrijgen van hoge korrelopbrengsten (in het graanrijkere bouwplan) drie à vier keer stikstof gegeven.

De eerste stikstofgift moet worden toegediend zodra het gewas na de winter begint te groeien; dit kan al eind februari het geval zijn. De hoogte van deze eerste gift moet zodanig zijn dat de tweede gift in verband met legering niet voor gewasstadium 32 (tweede-knopen-stadium) hoeft te worden uitgevoerd.

Voor zandgronden wordt de eerste stikstofgift berekend op basis van de hoeveelheid minerale stikstof in de grond en kan worden aangegeven als "100 minus bodem-N". Omdat de bodemvoorraad meestal 20 à 40 kg N per ha is, zal de gift 60 à 80 kg N per ha bedragen. Uit onderzoek in de afgelopen 10 jaar is gebleken dat een lagere eerste N-gift opbrengst kost. Op dalgrond kan bovenstaande formule niet worden toegepast, maar ook daar kan eenzelfde gift als leidraad dienen.

Een vroegtijdige tweede stikstofgift, aan het einde van de uitstoeling of aan het begin van de stengelstrekking, geeft bij rogge een grote kans op legering. Daarom kan de tweede gift het beste worden toegediend tot de tweede knoop duidelijk voelbaar wordt (gewasstadium 32). Een latere toediening vermindert het legeringsrisico nog meer maar kan de korrelzetting benadelen. De hoogte van de tweede gift bedraagt doorgaans ca. 50 kg N per ha. Om het legeringsrisico te beperken verdient het overweging deze tweede N-gift te splitsen in een gift van 30 kg N per ha bij het begin van stengelstrekking (gewasstadium 30) en nog 40 kg N per ha, als de tweede knoop goed voelbaar is (gewasstadium 32-33). Bij zo'n bemestingsstrategie kan de eerste N-gift in februari/maart wat aan de krappe kant worden gehouden (bijvoorbeeld 50 à 60 kg N per ha).

Toediening van een late (derde) stikstofgift, als de vlagbladeren volgroeid zijn (gewasstadium 39-43), heeft in Nederlandse proeven weinig opgeleverd. In Duitsland wordt zo'n late gift geadviseerd voor hoog opbrengende roggegewassen. Een derde N-gift geeft alleen rendement als de groeiomstandigheden gunstig zijn om opbrengsten van acht ton per ha of meer te verkrijgen. Dit vraagt een voldoende vochtvoorziening en een gezonde afrijping, waarbij het optreden van legering, ziekten en plagen wordt voorkomen. Een gift van 30 kg N per ha is voldoende.

Bemesting met fosfaat, kali en andere mineralen

De voorziening van het gewas met fosfaat, kali en andere voedingselementen moet worden afgestemd op de behoefte en op de bemestingstoestand van de grond. Bij een opbrengst van zeven ton korrel en zes ton stro worden ongeveer 60 kg P2O5 en 100 kg K2O per ha afgevoerd. Rekening houdend met enige verliezen door uitspoeling en een goede bemestingstoestand zal aan rogge ongeveer 70 kg P2O5 en 120 kg K2O moeten worden toegediend. De toediening van fosfaat en kali vindt dikwijls als bouwplanbemesting plaats. Fosfaat wordt daarbij in ruime mate toegediend aan de hakvruchten. Voor rogge als volggewas blijft er dan veelal voldoende van deze meststof in de grond achter. Ook de voorziening van kali is voor rogge meestal toereikend door de voorziening aan hakvruchten. Bij fabrieksaardappelen wordt omwille van de kwaliteit echter een matige kalibemesting gegeven; het gewas na de aardappelen zal dan kali nodig hebben. Dit geldt ook voor rogge. Gezien de kans op uitspoeling kan de toediening van kali het best in de winter of vroeg in het voorjaar plaatshebben.

Bij aanwending van organische mest worden aanzienlijke hoeveelheden fosfaat en kali opgebracht. Toediening van deze mineralen aan rogge is dan meestal niet meer nodig.

Van de overige elementen is eigenlijk alleen magnesium en zwavel van belang. Rogge zal over ongeveer 30 kg MgO en 25 kg S per hectare moeten beschikken. De overige (sporen)elementen zullen op basis van grondonderzoek moeten worden verstrekt. Toediening ervan zal vrijwel altijd als bouwplanbemesting plaatshebben.

Organische bemesting

Met name in het zandgebied wordt veel drijfmest aangewend in het bouwplan, vaak voorafgaande aan een hakvrucht of snijmaïs. Door mineralisatie komen uit de drijfmest voedingsstoffen zoals stikstof, fosfaat en kali vrij; voor een deel in het eerste jaar na toediening, voor een deel in de jaren nadien. Bij de bemesting zal met het vrijkomen van deze mineralen rekening moeten worden gehouden, zeker wat de stikstofbemesting betreft. Te veel stikstof leidt bij rogge gemakkelijk tot legering, wat aanzienlijke opbrengstverliezen kan geven.

Het gebruik van drijfmest bij de teelt van rogge moet worden ontraden. Bij toediening in de herfst gaan veel mineralen verloren. Bij toediening in het voorjaar is de mineralisatie ongewis, wat een goede stikstofvoorziening bemoeilijkt. Bovendien moet de drijfmest zijn aangewend voordat het gewas gaat strekken en gewasschade ontstaat. Bij een gunstige mineralisatie komt gemakkelijk "te" veel stikstof vrij, wat tot vroegtijdige legering en dientengevolge tot grote opbrengstverliezen leidt. Een bemestingsadvies voor rogge in een bouwplan met (vrij) veel drijfmest is moeilijk te geven. De eerste stikstofgift zal niet te hoog mogen zijn; gedacht kan worden aan 40 kg N per ha. Een verdere aanvulling met kunstmeststikstof is twijfelachtig. In elk geval zal deze beperkt van omvang moeten zijn (maximaal 40 kg N per ha) en in een laat gewasstadium moeten worden toegediend (gewasstadium 33-39). Toediening van fosfaat- en kalimeststoffen is niet nodig.

Gezien de ongewisheid over de stikstofleverantie van de bodem is een regelmatige gewasbeoordeling nodig. Mogelijk kan het gebruik van een (onbemest) stikstofvenster een hulpmiddel zijn. Gezien de huidige mestproblematiek mag een toename van het gebruik van organische mest worden verwacht. De hoeveelheden ervan worden echter begrensd door de milieuwetgeving (MINAS), zodat het gevaar van een sterke mineralisatie tamelijk beperkt is.