Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-04-2005

Teelthandleiding vezelvlas - oogst

In dit hoofdstuk van de teelhandleiding vezelvlas vindt u informatie over de oogst van dit gewas.

Algemeen

Bij de oogst van vlas kan het gaan om de winning van het zaad en/of om de winning van de vezel.
Tot eind jaren zeventig werd de vlasoogst uitgevoerd met een machine waarmee het vlas getrokken werd en op bossen werd gebonden. Per ha ging het om ongeveer 2.000 bossen. Om te kunnen drogen, werden de bossen met de hand in zogenaamde hokken geplaatst. Hierbij werden vier bossen tegen elkaar gezet. Later werden de bossen dan op schelven (stapels van ongeveer 80 bossen) gezet, totdat het vlas werd afgevoerd. In de schuur werd het vlas vervolgens gerepeld, geroot en gezwingeld.

Afbeelding 1. Het vlastrekken gebeurde tot begin jaren zestig met de hand.

Om het lint uit het stro te krijgen, moet het stro geroot zijn. Het roten is een rottingsproces waarbij de houtige delen van de vlasstengel los komen van de lintvezels. Vroeger werd het strovlas eerste gerepeld (ontzaad) en daarna in sloten gelegd om te roten. Het vlas werd hierbij afgedekt met modder. Later is deze methode vervangen door het roten onder geconditioneerde omstandigheden in bakken met warm water. Het rootproces duurt hierbij ongeveer een week.
Tegenwoordig is de zeer arbeidsintensieve oude oogst- en rootmethode vrijwel volledig vervangen door de zogenaamde dauwrootmethode. Bij het machinaal plukken wordt het vlas in zwaden op het land gelegd, waarna het stro op het veld root. De dauwrootmethode kent verschillende varianten. Bij het plukken kan het vlas direct ontzaad worden. Bij dit ontzaden van stam komt het zaad nooit in contact met de grond, waardoor de overdracht van ziekten minimaal is. Het ontzaden kan ook plaatsvinden na het plukken, als het zwad gekeerd wordt.
Bij de oogst van vlas is een aantal fasen te onderscheiden: het trekken, het keren en het oprapen.

Vlastrekken

Bij het trekken van het vlas wordt de plant met wortel en al uit de grond getrokken. Maaien van vlas lukt niet omdat de vezel te taai is, waardoor de maaimachines vast kunnen lopen. Door te trekken is de vezelopbrengst ook nog hoger. Tegenwoordig worden zelfrijdende trekmachines gebruikt. De machine, meestal met een werkbreedte van 2,40 meter, heeft torpedo’s waarmee de rijtjes gescheiden worden. Vervolgens komen de planten tussen klembanden die schuin omhoog lopen. Hiermee wordt het vlas uit de grond getrokken. Vervolgens komen de rijtjes bij elkaar en wordt het geheel in één of twee zwaden op de grond gelegd (afbeelding 2). De planten liggen in het zwad netjes evenwijdig met de voet van de planten op elkaar en het zwad is regelmatig van dikte. Een regelmatige dikte van het zwad is van belang om ook een regelmatige roting te verkrijgen. De planten moeten netjes in het zwad liggen, omdat er anders bij het zwingelen problemen ontstaan.

Afbeelding 2. Vlastrekker.

Het trekken moet onder droge omstandigheden uitgevoerd worden. Dit zal het dauwrootproces een goede start geven. Wanneer een gewas nat getrokken wordt, geven de plukriemen extra beschadiging van de stengels op die gedeelten waar ze door de plukriemen gepakt worden. Ook het slippen van de plukriemen (juiste spanning) dient voorkomen te worden. Beschadiging van de stengel door de plukriem veroorzaakt een hoger percentage korte vezels.
De rijsnelheid zal in het algemeen met de treksnelheid overeenkomen en is afhankelijk van standdichtheid, onkruidbezetting, mate van legering en andere factoren. Er dient niet tegen de legeringsrichting in te worden geplukt. Met verhoging van de plukhoogte kan geregeld worden dat in groei achtergebleven vlas en onkruid wordt meegetrokken.

Keren

Tijdens de rootperiode wordt het vlaszwad één of meerdere malen gekeerd. Door het zwad te keren, verloopt de roting regelmatiger. Tegen het einde van de rootperiode wordt vaak nog een keer gekeerd om een snellere droging te bewerkstelligen. Dit kan echter ook met een zwadlichter uitgevoerd worden. Het keren gebeurt met een speciale machine, waarmee het zwad door een getand wiel opgeraapt wordt. Vervolgens wordt het zwad tussen getande riemen geklemd en achter de machine omgekeerd weer neergelegd (afbeelding 3). Met een zogenaamde voeteffenstuiker worden de voeten van de planten weer netjes bij elkaar gebracht. Een bijkomend voordeel van het keren is dat een eventuele ondervrucht niet te ver in het zwad kan groeien.

Afbeelding 3. Dubbele keerder.

Oprapen (rollen)

Zodra het strovlas voldoende geroot en droog is, kan het geperst worden. Het zwad wordt eigenlijk niet opgeperst zoals graanstro, maar wordt netjes opgerold met een vlaspersmachine in een grote ronde baal. Hierbij worden vanaf het begin touwen meegerold (afbeelding 4). Bij het zwingelen wordt de strobaal weer afgerold met behulp van deze touwen. Het touw dat gebruikt wordt, mag niet van synthetische oorsprong zijn. Restanten van polypropyleenvezels zijn later zichtbaar en zijn zeer schadelijk voor de afzetmogelijkheden van zowel de lange (textiel) als de korte vezel (papier).

Afbeelding 4. Oprolpers.

Repelen

Bij het repelen of ontzaden worden de zaadbollen van het stro afgerist. Het repelen kan op verschillende tijdstippen tijdens de oogstfasen uitgevoerd worden: bij het trekken, bij het keren of direct voorafgaand aan het zwingelen. Dit tijdstip bepaalt of de vlasbollen nog zeer vochtig zijn en onmiddellijk gedroogd moeten worden of dat ze al in belangrijke mate gedroogd zijn. De verschillende tijdstippen kunnen de opbrengst en kwaliteit van het zaaizaad beïnvloeden. De weersomstandigheden tijdens het roten hebben hier grote invloed op.

Dauwrootvarianten

Er zijn verschillende dauwrootvarianten. In tabel 10 zijn de effecten van de dauwrootvarianten op de opbrengst en kwaliteit naast elkaar gezet en vergeleken met de oude methode. Per dauwrootvariant is het trektijdstip verschillend. Ook is het oogstrisico weergegeven.

Trekken en dauwroten zonder ontzading

Trekken - dauwroten - keren - dauwroten - oprapen - repelen/zwingelen
Bij deze methode blijven de zaadbollen gedurende de gehele veldperiode aan het stro. Doordat het zaad kan narijpen, kan eerder getrokken worden dan bij de andere dauwrootvarianten. Deze methode is wat arbeidsbehoefte en investering betreft vrij goedkoop. Bij het keren van het zwad kan er zaadverlies optreden. De zaadwinning en de zaaizaadkwaliteit zijn zeer weersafhankelijk. Vaak komt zaadverlies voor (40-60 procent), terwijl de kwaliteit als zaaizaad vermindert, met name in natte zomers. Globaal de helft van dit zaad kan niet meer als zaaizaad afgezet worden maar moet als slagzaad weg. Om oogstrisico en kwaliteitsverlies van het zaad te beperken, wordt vaak opgeraapt voordat het stro volledig geroot is. De vezelkwaliteit wordt daarmee negatief beïnvloed.

De zaadbollen worden gerepeld vlak voor het zwingelen. Belangrijk is dat bij het invoeren van het zwad de zaadbollen aan die zijde van de ronde balenpers komen die aansluit bij het verdere verwerkingsproces van het ontrollen van de balen, het repelen en het zwingelen.

Keerrepelen (dauwroot na ontzading)

Trekken - dauwroten - keren/repelen - dauwroten - oprapen - zwingelen
Bij de keerrepelmethode wordt 4 tot 10 dagen na het trekken gerepeld met een keerrepelmachine. De vlasbollen hebben dan een vochtgehalte van 10 à 13%, zodat het nadrogen van de bollen geen grote problemen meer geeft.
Vervolgens blijft het vlasstro in het zwad liggen voor het dauwroten. Het vlas blijft hierbij ook voor winning van de lange vezel geschikt. De zaadbollen worden later met een maaidorser of repeleenheid centraal gedorsen. Deze methode is redelijk veilig voor de zaadwinning mits er na het trekken voldoende droge dagen zijn en voldoende machinecapaciteit beschikbaar is voor het ontzaden.

Bij een nieuwe variant op deze oogstmethode wordt door één machine twee zwaden tegelijk opgeraapt en gekeerd. De vlasbollen worden hierbij gerepeld, gedorsen en geschoond. Het zaaizaad wordt voor 95 tot 98% geschoond. De capaciteit is ongeveer 0,9 hectare per uur.

Trekrepelen (dauwroot na ontzading)

Trekken/repelen - dauwroten - keren - dauwroten - oprapen - zwingelen
Gelijktijdig met het trekken worden de zaadbollen van het vlas gehaald. Bij deze oogstvariant wordt vrij laat getrokken opdat het zaad iets kan afrijpen voordat het gerepeld wordt. Dit komt de kwaliteit van het zaad ten goede, maar het roten verloopt wat moeilijker. Het risico op overroot neemt toe, waarmee de vezelkwaliteit afneemt.
De zaaizaadwinning is bij dit systeem geheel veilig. De zaadbollen worden meteen verzameld in kisten of op een kipwagen en bevatten dan nog veel vocht. Snel drogen van de zaadbollen is vereist. Bij een nieuwe variant op dit oogstsysteem worden de bollen gelijk op de trekrepelmachine gedorsen.

Tabel. Verschillen tussen de dauwrootvarianten.
factor oude oogstmethode dauwroten zonder ontzading keerrepelen trekrepelen
trektijdstip vroeg vroeg

'normaal'

laat
oogstrisico zaad vrij gering tot afwezig groot vrij gering vrij gering tot afwezig
oogstrisico vezel afwezig vrij gering vrij gering vrij groot
zaadkwaliteit zeer goed laag vrij goed goed
zaadopbrengst zeer goed vrij goed vrij goed tot goed goed
vezelkwaliteit zeer goed vrij laag goed minder goed
vezelopbrengst zeer goed goed goed vrij goed

Trektijdstip

Het verschil in afrijping tussen stro/vezel en zaad is lastig bij het vaststellen van het trektijdstip. Het stro is eerder oogstbaar dan het zaad. Naarmate het vlas later getrokken wordt en het stro dus rijper is, verloopt het roten trager.
Het trektijdstip hangt samen met de oogstmethode. Bij dauwroten zonder ontzading gebeurt het trekken vanaf een vochtgehalte van de vlasbollen van 50 à 60 procent. Het gewas is dan nog niet bruin (volrijp) maar geel. Het volrijpheidsstadium wordt 8 à 12 dagen later bereikt als de stengel tweederde deel of meer van het blad heeft verloren. Vroeg plukken is vooral noodzakelijk bij aantastingen door ziekten zoals Botrytis, verbruining en kanker.

Dauwroten

Tijdens het roten wordt door schimmels pectine afgebroken. Daarmee komen de lintvezels los van de houtige delen. Als de roting te ver door gaat, worden de lintvezels ook aangetast, waardoor de kwaliteit achteruit loopt. Bij een goed verlopen dauwrootproces wordt eenzelfde vezelkwaliteit verkregen als bij de oude oogstmethode.
De vochtvoorziening en de temperatuur zijn van grote betekenis om een evenwichtige rotingsgraad te verkrijgen. Om het uitgangspunt zo goed mogelijk te maken, is een droog zwad in de beginfase van de roting aan te bevelen. Droog trekken is belangrijk. Vaak wordt het zwad al één week tot tien dagen na het trekken gekeerd om de regelmatigheid van het roten te bevorderen.
In het onderzoek is de mogelijkheid nagegaan om de schimmels te activeren en het dauwrootproces te versnellen. Dit is gebeurd door beregening en bespuiting van het zwad met ureum of suiker. Voor de praktijk zijn hieruit echter geen verbeteringen naar voren gekomen.
Sommige vlasplukmachines zijn uitgerust met een voetkneuzer, waarbij het onderste gedeelte van de stengel, onder de trekriem, bij het trekken gekneusd/geplet wordt. Het rootproces van dit stengeldeel wordt hiermee versneld, maar de uiteindelijke invloed is beperkt.
Het dauwrootproces is vooral afhankelijk van de neerslag en de temperatuur en duurt drie tot vijf weken. De roting van het vlas gaat door zolang het vlas vochtig blijft. Voor de vezelkwaliteit en -opbrengst is het van groot belang om het vlas op het goede moment van roting droog te hebben en af te voeren. De vezelkwaliteit is dan goed (sterk) en er wordt een hoog rendement aan lange vezel verkregen.
Onvolledige dauwroot geeft vaak een hoge opbrengst aan vezel. De vezel is evenwel van onvoldoen¬de kwaliteit, onder andere door verontreiniging met houtdeeltjes.

Overroting

Als het vlas vanwege vochtig weer niet tijdig opgeraapt kan worden, kan overroting optreden. Het verlies aan opbrengst van lange vezel kan dan groot zijn en oplopen tot 2 à 3 procent vezelverlies per week of tot het totaal verloren gaan van het gewas. Overroot geeft een stijging van de opbrengst aan korte vezel. Het verlies aan lange vezel wordt economisch niet goedgemaakt door de hogere opbrengst aan korte vezel. Aan het einde van de dauwroting zijn er dus in een vochtige periode risico's omdat het proces niet afgeremd of gestopt kan worden. In onderzoek zijn diverse fungiciden uitgeprobeerd, maar deze hadden geen remmend effect.

Rotingsgraad

De beoordeling van de rotingsgraad gebeurt voornamelijk op grond van ervaring. Een gebruikelijke methode is het wrijven van droog dauwrootvlas met de vingers. De vezel komt bij een goede roting vrij en de houtpijp breekt in kleine stukjes. Daarbij is het belangrijk dat ook de voet, het midden en de top van de vlasstengel goed geroot zijn. In het algemeen root de voet, het deel onder de plukriem, moeilijker dan de rest van de stengel. Een goede methode voor beoordeling is het zwingelen van een proefmonster van enkel kilogrammen. Uit onderzoek is gebleken dat het pectinegehalte van het stro een goede maat is voor de rotingsgraad. De bepaling van het pectinegehalte is echter nogal bewerkelijk en zodoende niet praktisch bruikbaar.

Zwingelen

De meeste Nederlandse bedrijven met een zwingelmachine zijn te vinden in Zeeuws-Vlaanderen. Bij het zwingelen van het vlasstro wordt het lint vrijgemaakt uit de houtige delen. Het optimale vochtgehalte van het vlasstro bij het verwerken op de zwingelturbine is 15 à 17%. Bij dit vochtgehalte kan het stro goed bewaard worden. De zwingelcapaciteit is erop gericht dat de oogst in een jaar tijd verwerkt kan worden.
Als het stro onvoldoende geroot is, kunnen niet alle houtige delen losgeslagen worden van het lint. Als het stro overroot is, worden er lintvezels kapotgeslagen en zal het lint door zwakte en ongewenste kleur een lagere kwaliteit hebben.
Bij het zwingelen komt er naast het lint ook een aantal bijproducten beschikbaar zoals de lokken (fijne korte lintvezels) en de lemen (de houtige deeltjes).

Opraapdorsen

Zwadmaaien en opraapdorsen is een oogstmethode die nauwelijks of niet door de praktijk is opgepakt. De mechanisatiekosten zijn laag, maar de financiële opbrengst is ook laag. Deze methode is gebruikelijk in Canada en Noord-Amerika bij olievlas en wordt ook in Spanje en Engeland toegepast.
Percelen waarvan alleen het zaad gewonnen wordt of die om één of andere reden een onvoldoende stand hebben - zogenaamde noodgevallen - komen voor deze methode in aanmerking. Het kunnen ook percelen zijn waarvan de zaadzetting goed is en het vlasstro niet meer aan de gestelde eisen voldoet. Voorbeelden zijn een perceel met hagelschade, een perceel met onvoldoende lengte of holle stand of een perceel met zware legering. Ook percelen waarvoor de oogstkosten van keerrepelen of trekrepelen te hoog zijn, komen in aanmerking voor zwadmaaien en opraapdorsen. Men dient zich echter te realiseren dat de afzet van de vezel, de zogenaamde warvezel, moeilijk is vanwege de geringe verwerkingsmogelijkheden.
Het vlas wordt getrokken of gemaaid met een trommel-cyclomaaier. Tussen de zwaden dienen ruime paden aanwezig te zijn, zodat bij het opraapdorsen geen storing ontstaat. Van de maaiapparatuur lijkt de cyclomaaier nog het beste te voldoen, mits de mesjes scherp zijn. Enig verlies van zaadbollen is mogelijk. Het voordeel is dat de zaadbollen dakpansgewijs worden neergelegd.
De oriënterende ervaringen hebben geleerd dat de droogperiode in het zwad kort moet zijn. Bij een periode langer dan tien dagen is het rootproces ingezet en kan de vlasvezel aanleiding geven tot wikkelen bij de dorstrommel en stro-afnemer van de maaidorser.
Na een droogperiode van 3 à 4 dagen wordt gedorsen. De maaidorser kan uitgerust zijn met een doeken- of pennenopraper. Beide voldoen goed. Vaak worden twee zwaden tegelijk opgenomen (werkbreedte 300 à 360 cm). Storingen kunnen zich voordoen bij de pennenvijzel die meestal is uitgerust met intrekbare vingers. Vaak is aanpassing nodig van de rijsnelheid of de opstelling en snelheid van het opvoerdoek. De dorscapaciteit bedraagt ± 0,5 ha per uur en is vooral afhankelijk van de gewas- en weersomstandigheden. Het vlas kan het beste gedorsen worden onder zeer droge omstandigheden (tussen 13.00 en 18.00 uur).
Na het dorsen zal het stro (warstro) gedauwroot worden. Hierbij is het noodzakelijk dat het zwad tijdens dit proces één of tweemaal gekeerd wordt. Meestal is na 20 à 30 rootdagen de rotingsgraad van het vlas voldoende en wordt het droog in hogedrukbalen of in ronde balen geperst zoals graanstro en afgevoerd. De afzetmogelijkheden voor warvezel (lange en korte vezel bijeen) zijn zeer beperkt; de warvezel is meestal bestemd voor de papierindustrie. Het warstro wordt verwerkt op een breekvlasmachine of op een aangepaste lokkenmachine. De warvezel blijft aanzienlijk in prijs achter bij die van de lange vezel.

Drogen van vlasbollen

Bij keerrepelen kan het nodig zijn dat de vlasbollen gedroogd moeten worden. Na het trekrepelen moeten de vlasbollen zeker gedroogd worden. Het vochtgehalte kan aanvankelijk zeer hoog zijn, tot 40 à 50 procent. Bij een hoog vochtgehalte dienen de zaadbollen snel gedroogd te worden. Gebeurt dit niet dan kan reeds na korte tijd broei ontstaan. Zodoende kan kiembeschadiging en schimmelvorming optreden, wat leidt tot kwaliteitsverlies.
Het drogen gebeurt meestal in kisten, maar de bollen kunnen ook los op een ventilatiekoker gedroogd worden. Een laagdikte van maximaal 60 cm is aan te bevelen. De hoeveelheid vlasbollen varieert van 8 tot 10 m3 per ha. Het ventileren begint met buitenlucht om de temperatuur laag te houden. Normaal wordt hiervoor 24 uur aangehouden. Daarna kan het drogen met opgewarmde lucht beginnen. De drooglucht mag niet warmer zijn dan 30°C omdat bij te warme lucht de kiemkracht kan verminderen. De temperatuur kan met een aantal voelers, geplaatst in de partij vlasbollen, regelmatig gecontroleerd worden. Bij het drogen is het belangrijk dat de luchtstroom voldoende snelheid heeft. De luchtstroom dient tenminste 500 m3 per m2 vloeroppervlakte per uur te bedragen. Bij onregelmatige droging moet de partij omgezet worden.
Bij een vochtpercentage van 10 procent zijn de bollen goed dorsbaar zonder dat het zaad te veel beschadigd hoeft te raken. Een vochtgehalte van 10 procent is voldoende laag om het zaad na het dorsen goed te bewaren.

Afstellen dorsmachine

Het dorsen van de vlasbollen kan bij keerrepelen direct op het veld gebeuren. Meestal wordt bij keer- en trekrepelen gedorsen na het drogen van de zaadbollen. Als vochtige bollen gedorsen worden (bij opraapdorsen of bij ongedroogde bollen) moet extra gelet worden op het voorkomen van beschadigingen. Veel beschadigd zaad kan leiden tot een lagere waardering als zaaizaad of tot afkeuring. Als een begin wordt gemaakt met het dorsen kan men bij twijfelgevallen omtrent dorsbescha¬diging een monster bij de NAK laten beoordelen. Bij enige ervaring kan met behulp van een loep de mate van beschadiging ook worden vastgesteld.
Bij het dorsen van de gerepelde bollen kan gebruik gemaakt worden van een stationaire dorsmachine, maar meestal wordt een maaidorser ingezet. De invoer bij stationair dorsen heeft plaats via een kipwagen of een kistenkantelaar. Ook kunnen los aan te voeren bollen worden gestort op een aanvoertransportband, zodat de invoer regelmatig is.
De afstelling van de maaidorser is vrijwel gelijk aan de afstelling voor granen. Er wordt gewerkt met een zeef voorzien van ronde gaten met een diameter van 6 mm. De afstand tussen de dorstrommel en de dorsmantel bedraagt bij de invoer 10 à 12 mm en bij de uitvoer 15 mm. De afstand moet wat vernauwd worden als de bollen onvoldoende uitgedorsen worden. De beschadiging neemt dan echter toe.
Om beschadiging van het zaad te voorkomen, moet het toerental van de dorstrommel laag zijn. De bollen moeten natuurlijk wel voldoende gedorsen worden. Uit onderzoek is gebleken dat de dorsbeschadiging toeneemt met het toerental. Afhankelijk van de diameter van de trommel wordt geadviseerd om het toerental op 500 (diameter 60 cm) tot 700 (diameter 42 cm) toeren per minuut te houden. Naast het toerental en de afstand tussen de mantel en de trommel hangt de dorsbeschadiging ook af van de gebruikte machine.
Om het dorsen van de bollen te verbeteren, kan de dorsmantel afhankelijk van de maaidorser worden afgedicht met beukerplaten. De zaadbeschadiging neemt dan meestal toe. Bij sommige maaidorsers kan de dorsmantel gedeeltelijk worden dichtgemaakt, wat vaak gunstiger is dan geheel afsluiten.
Het openlaten van de dorstrommel en de dorsmantel heeft het voordeel dat losse zaden die reeds bij de invoer aangevoerd zijn, de dorstrommel niet hoeven te passeren en ook niet worden beschadigd.

Het terugvoeren van niet gedorste bollen heeft vaak weinig nut. Meestal zijn de niet gedorsen bollen afkomstig van nabloei, klein van stuk met weinig goed gevulde zaden. Bij het dorsen dient er ook op gelet te worden dat de retouraanvoer niet overmatig wordt belast. Dit leidt tot het rond jagen van het zaad en dient vermeden te worden.

Bij de stationaire opstelling van een maaidorser kan het transport van het gedorsen zaad met de zaadelevator naar de graantank uitgeschakeld worden. Het zaad wordt dan onder de dorsmachine opgevangen en rechtstreeks met een transportband afgevoerd. Het zaad ondergaat zo minder behandelingen waardoor ook minder beschadiging ontstaat.