Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-04-2005

Teelthandleiding vezelvlas - morfologie

In dit hoofdstuk van de teelthandleiding vezelvlas vindt u informatie over de morfologie  van dit gewas.

Kieming

De vlasteelt vindt plaats in koele en gematigde streken. Vlas is een typische lange-dagplant (14-16 uur daglicht) en behoort tot de tweezaadlobbigen. De minimum-kiemtemperatuur ligt bij 3 à 4°C. Voor de kieming is, naast de temperatuur, ook een goede vochtvoorziening nodig.
De kiemplant bestaat uit twee dikke bladachtige delen (de zaadlobben), een worteltje en een pluimpje. Het pluimpje is een klein bladknopje dat tussen de twee zaadlobben in staat. Bij vlas verloopt de kieming vaak goed en is weinig afhankelijk van de bodemtemperatuur. De cellen van het pluimpje en het worteltje gaan zich strekken. Het worteltje boort zich in de grond en vormt een lange penwortel met fijne vertakkingen. Als de wortel voldoende houvast heeft gekregen, ontvouwen de twee zaadlobben zich boven de grond en wijken uiteen. Uit het pluimpje ontvouwen zich de eerste bladeren.

Vlasstengel en blad

Een gunstige stengellengte is 80-100 cm, gemeten vanaf de wortelhals tot aan het begin van de eerste vertakking. Vlas korter dan 60 cm geeft moeilijkheden bij machinale verwerking. Een gelijkmatige lengte is belangrijk voor een goede vezelkwaliteit. Stikstof bevordert de lengtegroei: elke 10 kg/ha extra stikstof geeft ± 2 cm extra lengtegroei. Maar te veel stikstof is nadelig in verband met een grotere kans op legering.
De technische vezellengte is de lengte vanaf de wortelhals tot aan het begin van de eerste vertakking. Deze lengte neemt af bij een lagere standdichtheid, omdat er dan meer vertakkingen ontstaan. Verschillen van 10 cm zijn mogelijk. Bij hoge standdichtheid is de lengtegroei ook onregelmatiger. De hoeveelheid korte vezels (lokken of klodden) neemt dan toe. Deze vezels zijn financieel minder aantrekkelijk. De gemiddelde stengeldikte is ongeveer 1,5 mm. De dikte van de stengel (harrel) staat in nauw verband met de lintkwaliteit; dikke stengels geven een grove lintkwaliteit. Bij vlas is de gewenste vezeldiameter 17 - 20 micron; minimaal 5 en maximaal 40 micron (bron: vezelinstituut TNO Delft). De opbouw van de stengel (dwarsdoorsnede) is weergegeven in de figuur.

Figuur. Doorsnede vlasstengel.


a = cuticula (waslaagje), b = opperhuid of epidermis, c = primaire schors, d = vezelbundels, e = secundaire schors, f = cambium, g = houtpijp, h = merg, i = mergholte of luchtkanaal.

De bladeren hebben geen bladsteel, zijn 2 à 3 cm lang en ongeveer 3 mm breed. Bij een lage standdichtheid worden de stengel en het blad grover.

Vertakking

De vlasstengel heeft meestal 2 tot 5 vertakkingen. Een optimale stengel heeft enkele korte vertakkingen aan de top. Bij het zwingelen van het vlas zal de vezel afbreken op de plaats waar de vertakking begint. Vertakkingen (zaaddragers) geven korte vezelresten die bij het bolkaf en bij de lokken terug te vinden zijn. Bij geringe standdichtheid geven de planten veel vertakkingen die laag ontstaan. Voor de vezelkwaliteit is dit ongunstig, de zaadopbrengst wordt echter positief beïnvloed.

De bloem

Vlas is een éénassige plant met 2 tot 5 bloemen per plant. Aan de bloem onderscheiden we de bloembodem en de bloembladen, terwijl vijf meeldraden de mannelijke organen vormen. De stamper, het vrouwelijke orgaan van de bloem, heeft als vruchtbeginsel vijf vrije stijlen.
De bloembladen onderscheiden zich in vijf kroon- en vijf kelkbladen. De kroonbladen zijn meestal prachtig blauw of wit gekleurd. Ze vallen op de dag dat ze opengaan meestal ook weer af. Vlas is dus een ééndagsbloem; de bloemen staan 's morgens slechts enkele uren open. Vochtig weer tijdens de bloei is funest omdat stuifmeelkorrels in water geen stuifmeelbuis vormen. Vlas is een overwegend zelfbestuivende plant; sporadisch komt door insecten kruisbestuiving voor. De kelkbladen sluiten zich nadat de kroonbladen zijn afgevallen. De kelkbladen omvatten het onderste deel van de zaaddoos (zaadbol).
Het vruchtbeginsel heeft vijf vruchtbladen, elk met vijf hokjes die in tweeën worden verdeeld met tussenschotjes, zodat tien hokjes ontstaan met elk één zaadje. De zaadjes komen niet altijd allemaal tot hun recht.

Zaadbollen

Gemiddeld worden 2 à 5 bollen per stengel aangetroffen met 8 à 10 zaden per bol. Bij een toename van de plantdichtheid daalt het aantal zaadbollen per plant, maar het aantal zaden per bol verandert nauwelijks. Bij een hoger stikstofaanbod neemt het aantal bollen per plant toe, terwijl het aantal zaden en het duizendkorrelgewicht vrijwel niet toenemen.
Een zaadbol bestaat voor ongeveer 60 % uit zaad en 40 % uit bolkaf. Het bolkaf wordt voor veevoer gebruikt.

Zaad

Vlaszaad is plat, eivormig, glanzend en aan de spitse kant ingesnoerd. Veertien dagen na de bloei is het zaad al op ware grootte. Het bezit een hoog gehalte aan oliën; ongeveer 35 procent in de droge stof (tabel).

Tabel. Vetzuursamenstelling (*: eerste cijfer = aantal koolstofatomen; tweede cijfer = aantal dubbele koolstofbindingen (is een maat is voor de onverzadigdheid van het vetzuur; bron: Thies, 1968)) en gehalte in lijnzaadolie (vlas-linum-type).
Benaming Structuur* Gehalte
Stearinezuur 18:0 < 10%
Palmitinezuur 16:0 ± 5%
Oliezuur 18:1 10-20%
Eicoseenzuur 20:1 < 1%
Erucazuur 22:1 < 1%
Linolzuur 18:2 10-20%
Linoleenzuur 18:3 >50%

Tijdens de rijping droogt het zaad uit. Het gewenste vochtgehalte voor bewaring is 10 procent. De rijpe zaden zijn bruin. Droogte en vroege legering tijdens de vorming van het zaad veroorzaken noodrijpheid. Vochtig weer tijdens de oogsttijd vergroot de kans op schot. De vermeerderingsfactor van vlaszaad is vanwege de hoge standdichtheid ongeveer 1 : 8. In vergelijk met andere gewassen is dit gering.

Afrijping

De vlasstengel rijpt vroeger af dan de zaadbollen. De lintopbrengst is hierdoor al vrij vroeg op een optimaal niveau. Vlas oogsten op het moment dat de stengel rijp is, kan opbrengstderving van zaad geven.
In het optimale rijpingsstadium van het zaad daarentegen is de verhouting (toename van lignine) van de stengel reeds vergevorderd en neemt nog snel toe. Dit is nadelig voor een vlot verloop van het dauwrootproces.

Vezel- en zaadvorming

Teeltmaatregelen beïnvloeden in hoge mate de resultaten van vezelvlas. Deze maatregelen zijn gericht op een homogeen gewas met een hoge kwaliteit. De gemiddelde totale veldopbrengst van vezelvlas is 8.000 kg per ha. Na het roten komt hiervan ongeveer 1.100 kg lange vezel, 800 kg korte vezel, 1.100 kg bolkaf, 3.000 kg scheven (houtdeeltjes) en 1.100 kg zaad.
De zaadopbrengst wordt bepaald door:

  • aantal planten per m2;
  • aantal zaadbollen per plant;
  • aantal zaden per zaadbol;
  • duizendkorrelgewicht.

Vezelopbrengst en lintgehalte

De bruto-gewasproductie worden onderscheiden in een stro- en zaadopbrengst. Bij de huidige oogstmethoden wordt het zaad geoogst bij het trekken en wordt het strovlas in zwaden op het veld gelegd om te dauwroten. Dauwroten veroorzaakt een gewichtsverlies van 20 à 30 procent, onder andere door het roten van de schors en de houtpijp.
Nadat het gedauwrote strovlas is verzameld, wordt het op een vlaszwingelturbine verwerkt. De lintopbrengst wordt bepaald door het lintgehalte. Het lintgehalte wordt beïnvloed door het ras, de standdichtheid, het trektijdstip, de dauwrootomstandigheden en de rotingsgraad. Het lint wordt verdeeld in lange en korte vezels. De lange vezels zijn maximaal zo lang als de technische lengte van de plant (van wortelhals tot eerste vertakking). De lange vezels zijn 75 tot 100 cm lang, de korte vezels 6 tot 15 cm.

Het roten van vlas heeft tot doel de pectinestoffen, die de vezelbundels onderling verbinden, te vernietigen. Dit gebeurt door organische ontbinding (inwerking van bacteriën of van schimmels) of langs chemische weg. Voor het roten zijn er verschillende methodes geschikt:

  • dauwroten (blootstellen aan vocht op het veld);
  • roten in stromend water van beken of rivieren of in stilstaand water van sloten of rootputten;
  • behandeling met warm water, in grote bakken of in warmwaterkanalen;
  • behandeling met stoom, chemicaliën of speciale bacteriën.

In de praktijk wordt er meestal gekozen voor het dauwroten op het veld. Het gerote vlas wordt in de open lucht of machinaal gedroogd. Door de vernietiging van de pectine liggen de vezelbundels nu voldoende los van elkaar en van het houtachtige binnendeel van de plant om door breken en zwingelen te kunnen worden afgescheiden.
Vlas zwingelen gebeurt door het “slaan” van de gebroken stengels, waardoor de houtachtige delen (scheven of lemen) worden weggeslagen. De vlasvezels (het vlaslint) blijven over. Bij deze bewerking ontstaan ook lokken (ook klodden genoemd) en afval.
Het hekelen van vlas heeft tot doel de vezels te splitsen en parallel te leggen, terwijl tegelijkertijd de nog aanwezige vreemde bestanddelen en korte of gescheurde vezels (werk of hede) worden uitgekamd.