Publicatie datum: 15-04-2005
Teelthandleiding vezelvlas - insecten en aaltjes
In dit hoofdstuk van de teelthandleiding vezelvlas vindt u informatie over de bestrijding van insecten en aaltjes in dit gewas.
Aardvlooien
De kleine vlasaardvlo (Longitarsus parvulus - afbeelding 1) komt algemener voor dan de vlasaardvlo (Aphthona euphorbiae). De kevertjes zijn blauwzwart of bronsgroen van kleur. De volwassen kevers overwinteren in schuilplaatsen (ruigten) en zoeken in het voorjaar het vlas op.
Er is maar één generatie per jaar. De vrouwtjes leggen de eitjes bij het wortelstelsel van de vlasplanten. De larve vreet aan de jonge wortels, maar dit levert geen echte schade op. Het verpoppen gebeurt in de grond. De kevers veroorzaken de schade in het voorjaar. Ze zijn vooral actief bij zonnig weer en vreten dan aan de zaadlobben, blaadjes en groeitoppen. Met name bij schraal zonnig weer kan de aantasting kort na opkomst van betekenis zijn.
In een zeer jong stadium geeft de aantasting plantuitval. Vreterij aan het groeipunt van planten van enkele centimeters hoog geeft ongewenste vertakking en sterke groeiremming (afbeelding 2).
Regelmatige controle op aantasting is nodig. Ook na een bespuiting kunnen er nog insecten uit de bodem te voorschijn komen, zodat herhaling van een bespuiting nodig kan zijn. In 1998 is onderzoek gestart waarin bekeken is of met een zaaizaadbehandeling een afdoende bestrijding in jong vlas bereikt kan worden. Op dit moment is er een toelating in aanvraag.
Vroege akkertrips
Schade van de vroege akkertrips (Thrips angusticeps) geeft vertakking van de vlasstengel, waardoor zogenaamde drietandvorming optreedt. De vezelkwaliteit en -kwantiteit worden negatief beïnvloed. Na de bloei kan geen schade meer ontstaan. De vroege akkertrips heeft jaarlijks twee generaties, een kortvleugelige en een langvleugelige. De laatste generatie veroorzaakt veel minder schade dan de eerste generatie. Jonge plantjes hebben in het voorjaar weinig weerstand. Vooral in de randstrook van een perceel is de schade soms groot.
De tripsen van de kortvleugelige generatie zuigen in het voorjaar aan de blaadjes en de eindknop. Soms sterft de eindknop af en lopen de zijknoppen uit (drietanden). De oranje larven uit de afgezette eieren zuigen aan de groeitoppen ("kwade koppen"). Hieruit ontstaat een langvleugelige generatie waardoor de tripsen zich over grote afstanden kunnen verplaatsen. Deze generatie tripsen veroorzaakt doorgaans geen "kwade koppen" meer.
Vlastrips
De vlastrips (Thrips linarius) verschijnt in mei. Tripsen en de latere larven zuigen aan de blaadjes en de stengeltop. Op de blaadjes ontstaan zilverachtige verkleuringen, die later bruin worden; de groeitoppen worden dikker ("kwade koppen").
Bij een zware aantasting kromt het halsgedeelte van de vlasplant. Er treedt dan zware groeiremming op, waarbij de plant een gedrongen uiterlijk krijgt en meer gaat vertakken. De stengel rijpt slecht af en de zaadopbrengst wordt sterk gereduceerd.
Vlastrips komt vrijwel alleen voor in het Zuidwesten van het land en komt het eerst voor in de randen van een perceel.
Voorkómen en bestrijden aardvlooien en tripsen
- Geen vlas na vlas telen;
- Geen vlas telen op percelen waarnaast het vorig jaar vlas of erwten zijn geteeld;
- Controleren op aanwezigheid tot ongeveer vier weken na opkomst, vooral bij droog, zonnig en schraal weer. Ook later in het seizoen blijven controleren op vlastrips;
- Chemische bestrijding toepassen zodra aantasting wordt waargenomen. Een bestrijding op de perceelsranden kan afdoende zijn.
Ter bestrijding van trips kan gespoten worden met 0,3 l/ha deltamethrin. Ter bestrijding van aardvlooien is momenteel geen werkzame stof toegelaten, maar een zaaizaadbehandeling ter bescherming tegen aardvlooien is te verwachten.
Stengelaaltje
Het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) tast jonge kiemplanten aan. De verschijnselen blijven gedurende de verdere groei zichtbaar. De stengelbasis is gekromd (soms lusvorming) en plaatselijk verdikt. De onderste bladeren zijn misvormd, terwijl de plant vaak vertakt. Het aaltje vermeerdert zich niet in vlas. Het aaltje wordt vermeerdert door rogge en haver en houdt zich in stand op gras, maïs, aardappelen, uien en peulvruchten.
Het noordelijk wortelknobbelaaltje (Meloi-dogyne hapla ) komt in de echte vlasteeltgebieden niet voor. Het aaltje komt voor op zand- en dalgronden. Het gewas blijft 5 à 10 cm in groei achter; sommige rijen wel, andere niet. De vlaswortels zijn bezet met veel kleine wortelknobbeltjes. Bij ernstige aantasting treedt uitval van kiemplanten op. De vlasopbrengst daalt aanmerkelijk, terwijl de zaadopbrengst nog redelijk op peil blijft. Het aaltje wordt vermeerderd door of houdt zich in stand op de meeste breedbladigen. Vlinderbloemigen geven een zeer sterke vermeerdering. Gras, graan en maïs geven geen vermeerdering.
Voorkómen/bestrijden aaltjes
- Voor de teelt de grond laten onderzoeken; geen vlas telen op besmette percelen;
- Vruchtwisseling toepassen;
- Vermeerderende voorvruchten vermijden.