Publicatie datum: 15-04-2005
Teelthandleiding vezelvlas - grondbewerking, rassenkeuze en zaaien
In dit hoofdstuk van de teelthandleiding vezelvlas vindt u informatie over grondbewerking, rassenkeuze en zaaien van dit gewas.
Grondbewerking
Vlas reageert sterk op de structuur van de grond. Vlak ploegen is daarom erg belangrijk, zodat bij de zaaibedbereiding een ondiepe bewerking voldoende is. Op zwaardere grond kan direct na het ploegen, of tijdens een nachtvorst, een egaliserende grondbewerking worden uitgevoerd.
De zaaibedbereiding dient ondiep te worden uitgevoerd, zodat het zaad op de vaste ondergrond wordt gezaaid. Het perceel dient dan wel redelijk vlak te liggen.
Bij zaaien op een vaste ondergrond is de opkomst gelijkmatiger en wordt tweewassigheid (afbeelding 1) beter voorkomen. Versmering van de grond en kluiten worden voorkomen als de zaaibedbereiding onder droge omstandigheden wordt uitgevoerd. Versmering leidt tot een minder goede beworteling en daardoor tot een onregelmatiger groei. De vezelkwaliteit wordt dan ook minder. Een minder goede bodemstructuur doet meer schade aan de opbrengst en kwaliteit dan een paar dagen later zaaien.
Rassenkeuze
De rassenkeuze kan bepaald worden door de vlasverwerker of door de teler. De exportmogelijkheid van het zaaizaad en de potentiële vezelopbrengst spelen bij die keuze een belangrijke rol. In het cultuur- en gebruikswaardeonderzoek, uitgevoerd door PPO, worden bestaande en nieuwe rassen onderzocht op de voor vlas belangrijkste eigenschappen. De resultaten worden jaarlijks gepubliceerd in een [INVALID URL], in vakbladen en in de Rassenlijst Landbouwgewassen.
Naast de lint- en zaadopbrengst is bij de rassenkeuze de legeringsgevoeligheid en de resistentie tegen vlasbrand en Fusarium van belang. Wat de legeringsgevoeligheid betreft zijn de verschillen tussen de rassen vrij klein. Als op een perceel besmetting met vlasbrand voorkomt, is de keuze van een meer resistent ras essentieel.
Zaaitijd
Vlas kiemt al bij 3 à 4° C, zodat al vroeg gezaaid kan worden. Vlas is echter wel vorstgevoelig. Nachtvorst kan leiden tot een lager plantaantal, waardoor er meer en lagere vertakkingen ontstaan. Dit gaat ten koste van de opbrengst aan lange vezels.
De beste zaaitijd valt in de periode maart - begin april. In sommige jaren wordt in Zeeuws-Vlaanderen op zware grond eind februari al gezaaid. Bepalend is het tijdstip waarop een goed zaaibed wordt verkregen. Vroeg zaaien verlengt de vegetatieve periode. Dit is gunstig voor de totale gewasopbrengst (vezel en zaad). Bij late zaai groeit vlas sneller dan bij vroege zaai. Hierdoor is het gevoeliger voor legering.
Rijenafstand
Vlas moet op een zeer nauwe rijenafstand worden gezaaid. Een rijenafstand van 4 tot 8 cm heeft weinig invloed op de stevigheid, de kwaliteit en de opbrengst van strovlas of vezel. Een toename van de rijenafstand tot 12½ cm veroorzaakt evenmin een lagere opbrengst aan strovlas; wel is de kans op legering groter. De nauwere rijenafstanden geven in het algemeen gunstiger resultaten te zien.
Speciaal ontwikkelde zaaimachines zijn beschikbaar om vlas te zaaien, maar ook andere zaaimachines zijn geschikt als het aantal zaaipijpen kan worden uitgebreid.
Ook zijn er machines met breedband- of breedwerpkouters, die het zaad over een breedte van 8 cm verspreiden. De afstand tussen de rijen bedraagt dan 4 cm. Dit systeem werkt alleen goed bij een fijne structuur van de grond. Bij kluiten gaat het kouter springen. Met een meskouter kan het zaad ook in een brede rij gelegd worden, zonder voornoemd nadeel van een breed kouter. Ook is er een systeem met dubbele zaaikouters. Vaak zijn hierbij de zaadverdeling en de zaaidiepte niet gelijkmatig, zodat de ene rij meer grondbedekking krijgt dan de andere rij. Machines met speciale kouters komen in de praktijk weinig voor.
Zaaizaadhoeveelheid
Bij een normale zaaitijd (maart tot begin april) worden 2.000 kiemkrachtige zaden per m2 gezaaid. Bij een duizendkorrelgewicht van 5,5 gram en een kiemkracht van 92% is dit 120 kg per ha. Bij vroeg zaaien (februari tot begin maart) is het beter om ongeveer 10 kg/ha meer zaaizaad te gebruiken en bij zaaien na half april ongeveer 10 kg/ha minder.
Als een weelderig gewas verwacht wordt, is het gewenst iets minder zaaizaad te gebruiken. Op zware kleigrond of bij een zaaibed met een minder goede structuur wordt wat meer zaaizaad gebruikt. Bij zaaizaad met waardering II kan de opkomst tegenvallen. De kiemkracht van beschadigde zaden kan teruglopen door zaaizaadontsmettingsmiddelen.
Eind jaren zestig is gekeken naar de relatie tussen het aantal gezaaide kiemkrachtige zaden en de verschillende opbrengstcomponenten. De ongerepelde stro-opbrengst bleef toenemen tot het hoogste aantal zaden/m2 (figuur 1).
De vezelopbrengst en het vezelpercentage was het hoogst bij 2.000 zaden per m2. De zaadopbrengst daarentegen was het hoogst bij de laagste zaaizaadhoeveelheid. Naarmate de stand dichter was, nam de lengte van de stengel iets af. Het verschil tussen 1400 en 2900 kiemkrachtige zaden per m2 was 5 cm.
Uit de figuur blijkt ook dat de legering toeneemt boven 2.000 zaden per m2. Legering heeft een negatief effect op de vezelkwaliteit en de opbrengst.
In figuur 2 is het effect van de zaaizaadhoeveelheid op de dikte van de vlasstengel weergegeven. Naarmate de zaaidichtheid hoger is, zijn de stengels dunner en de vezels fijner. Vooral bij 1.400 zaden per m2 was het percentage dikke stengels hoog. Bij de verwerking is dit ongunstig en de vezelkwaliteit is minder goed.
Zowel voor de teler als voor de vlasser blijkt dat 2.000 kiemkrachtige zaden per m2 een goede uitgangsituatie is voor een oogstzeker gewas met een goede kwantitatieve en kwalitatieve lintproductie. Bij een gemiddelde veldopkomst van 80 procent betekent dit 1.600 planten per m2. Op basis van de kiemkracht en het duizendkorrelgewicht kan de gewenste zaaizaadhoeveelheid berekend worden.