Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-07-1996

Teelthandleiding pootaardappelen - pootbedbereiding

In dit deel van de teelthandleiding pootaardappelen wordt ingegaan op de pootbedbereiding.

Een juiste wijze van pootbedbereiding is voor een succesvolle teelt van pootaardappelen een vereiste. Fouten die hierbij worden gemaakt, kunnen leiden tot versmering, verdichting, (extra) kluiten in de rug en tot verslemping.

Algemeen

Een juiste wijze van pootbedbereiding is voor een succesvolle teelt van pootaardappelen een vereiste. Fouten die hierbij worden gemaakt, kunnen leiden tot versmering, verdichting, (extra) kluiten in de rug en tot verslemping. Het gevolg kan zijn een onregelmatige en vertraagde opkomst alsmede een slechte gewasgroei. Een slechtere bodemstructuur als gevolg van een onjuiste wijze van pootbedbereiding kan oorzaak zijn van optreden van extra misvormde en groene knollen, knollen met groeischeuren en van doorwas. Ook is de kans op ziekten zoals roodrot groter en kan een slechte structuur aanleiding zijn tot meer problemen met Rhizoctonia.

Zand- en dalgronden

Op zand en dalgronden kan laat worden geploegd (maart/april). Als dit gebeurt dan is het van belang dat de grond bij het poten niet te los ligt. Dit kan worden voorkómen door gebruik te maken van een vorenpakker achter de ploeg. Deze dient om de grond zodanig aan te drukken dat de overgang van losse bovengrond naar vaste ondergrond niet te groot is. Hierdoor wordt de opstijging van vocht zo min mogelijk gehinderd en ook ondervinden de plantewortels bij de overgang van losse naar vaste grond zo min mogelijk hinder. Daarnaast kan het aanbrengen van een wiel achter de toedekschijven van ieder pootelement van de pootmachine zorgen voor een goede aansluiting tussen poter en grond.

Als vroeger is geploegd en de grond reeds is bezakt, kan een goed pootbed worden gemaakt met onder andere een cultivator. Hierbij moet vooral aandacht worden besteed aan de gelijkmatigheid van de werkdiepte. Een goede dieptebegrenzing aan de cultivator is daarom noodzakelijk. Een rol met een grote diameter is daarvoor het meest geschikt.

Klei- en zavelgronden

Klei en zwaardere zavelgronden worden voor de winter geploegd. De grond heeft dan in de meeste jaren voldoende tijd om te verweren zodat de structuur in het voorjaar voldoende los is. Vooral bij zwaardere gronden dient er bij het ploegen op te worden gelet dat vlak wordt geploegd zodat de dikte van de verweerde laag uniform is. Na het ploegen moeten nieuwe verdichtingen in de bouwvoor zoveel mogelijk worden voorkomen. Vooral verdichtingen onder de ruggen vertragen de gewasontwikkeling en kunnen daardoor aanleiding geven tot het optreden van doorwas en opbrengstdervingen. Daarom is het strooien van kunstmest over de vorst alsmede grondbewerking en poten in één werkgang uit gewasoogpunt een goede zaak. Bij de pootbedbereiding is het de bedoeling dat een losse laag zonder kluiten van ongeveer 8 cm dikte ontstaat. Heeft men slechts een beperkte hoeveelheid losse grond dan moet worden voorkomen dat deze bij het poten direct weer wordt vastgereden. Grondschuivers voor de trekkerwielen kunnen dit voorkomen.

Versmering en verslemping

Een voorjaarsgrondbewerking op een te natte grond geeft kans op verdichting, versmering en kluitvorming. Als gevolg hiervan is de opkomst trager, vaak onregelmatiger en worden minder stengels en knollen gevormd. De kluiten zijn veelal bij het rooien nog aanwezig, geven dan kans op extra knolbeschadiging en leiden tot extra kosten als gevolg van langer drogen, extra arbeid bij het sorteren en de afvoer van sorteergrond.

Bij het klaarmaken van het pootbed kan de grond ook tè fijn worden gemaakt. Dit geldt vooral voor lichte grond (<20% afslibbaar) wanneer met aangedreven werktuigen zoals roterkopeggen, schudeggen en volveldsfrezen wordt gewerkt. Een te fijne grond kan bij veel neerslag verslempen. Vooral wanneer dan tegelijk de temperatuur hoog is, kan zuurstofgebrek bij de wortels optreden. Dit kan leiden tot vertraging in groei, onder andere als gevolg van stikstofgebrek, hetgeen zich vaak uit in een lichte kleur van het gewas. Als gevolg van zuurstofgebrek kan bij verslemping nitraatstikstof, die zich in de omgeving van de wortels bevindt, worden afgebroken. Dit wordt denitrificatie genoemd; het draagt bij aan een tekort aan stikstof voor het gewas.

Als aangedreven werktuigen niet noodzakelijk zijn om de grond voldoende fijn te maken, verdienen niet-aangedreven werktuigen de voorkeur. Behalve dat ze goedkoper zijn, hebben ze als voordeel dat de kans op versmering en verslemping geringer is. Als toch aangedreven werktuigen worden gebruikt dient erop te worden gelet dat de grond voldoende vlak en grof blijft liggen en dat niet in nog natte ondergrond wordt gewerkt.