Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-07-1996

Teelthandleiding pootaardappelen - oogst

In dit deel van de teelthandleiding pootaardappelen wordt ingegaan op de oogst.

Algemeen

De voorbereidingen voor het oogsten van een schone, gezonde en minimaal beschadigde partij beginnen al ver voor de oogst. Deze voorbereidingen zijn reeds in eerdere hoofdstukken besproken: gebruik van gezond pootgoed, zorgen voor goede grond, goed pootwerk, goede rugopbouw en juiste loofvernietiging. Wanneer de knollen na de loofvernietiging voldoende huidvast zijn, kan met rooien worden begonnen. Huidvast zijn de knollen wanneer de schil nog slechts met moeite met de duim van de knol is te wrijven. Het kan echter zijn dat een dreigende sterke ontwikkeling van lakschurft op de knollen eerder oogsten noodzakelijk maakt. In dat geval zal een compromis moeten worden gesloten tussen een zekere mate van lakschurft op de knollen en een zekere mate van ontvelling die gewichtsverlies veroorzaakt, maar die ook meer risico op verspreiding van ziekten zoals bacterieziekten en Fusarium geeft.

Alle hieronder te bespreken zaken zijn na alle vormen van loofdoding van toepassing. Het maakt dus bijvoorbeeld niet uit of de oorspronkelijke ruggen worden geoogst of ruggen die met behulp van groenrooien zijn gevormd.

Rooibeschadiging

Op veel plaatsen kunnen bij de aardappeloogst knolbeschadigingen optreden. Om te beginnen moeten de banden van trekker en rooimachine midden door de geulen lopen en niet te breed zijn, zodat ruggen en knollen niet worden beschadigd en knollen niet uit de rug worden gedrukt. Wanneer smalle trekkerbanden onvoldoende draagkracht geven, kan dubbellucht op rijenafstand een oplossing zijn.

Door grond op de zeefketting te houden worden de knollen beschermd tegen beschadiging. Daarom moet worden gezorgd voor een zodanige verhouding tussen rijsnelheid en zeefkettingsnelheid, dat pas aan het einde van de zeefketting de laatste grond wordt uitgezeefd. Daarnaast moet er voor worden gezorgd dat de rooiketting vol aardappelen ligt. De exacte verhouding tussen rijsnelheid en zeefkettingsnelheid die nodig is om dit te bereiken hangt af van de toestand van de grond. In veel gevallen blijkt een verhouding van ongeveer 1 op 1 een goede te zijn. Bij deze verhouding is de rijsnelheid gelijk aan de omloopsnelheid van de zeefketting.

Voorkomen moet worden dat proppen loof en onkruid de machine verstoppen. Wanneer deze proppen door de loofrollen worden getrokken of er in vastlopen, raken er knollen beschadigd of worden door de machine verloren. Bovendien geeft het verwijderen van verstoppingen tijdverlies en zorgt het jaarlijks voor enkele ernstige ongevallen. Wanneer volvelds is doodgespoten en de loofresten niet door de rooimachine kunnen worden verwerkt, moet voor het rooien het loof worden geklapt.

De schudders van de machine zijn bedoeld om de zevende werking van de ketting te verhogen, maar dienen zo weinig mogelijk te worden gebruikt. De schudders gebruiken om kluiten te breken kan veel knolbeschadiging tot gevolg hebben. De spijlen van met name de laatste zeefketting moeten bekleed zijn, hiervoor zijn diverse (gesubsidieerde) materialen beschikbaar. Wanneer veel droge, scherpe kluiten in de rug voorkomen, moet bij voorkeur niet worden gerooid. Deze kluiten kunnen veel knolbeschadiging veroorzaken. Indien de mogelijkheden aanwezig zijn kan voor het rooien worden beregend om de kluiten zacht te laten worden.

Valhoogtes van meer dan 30 à 40 cm dienen in de gehele keten van rooien en inschuren te worden vermeden. Daar waar grotere valhoogtes onvermijdelijk zijn, dient het oppervlak waarop knollen vallen, bijvoorbeeld de wagens, te zijn voorzien van valbrekers of bekleding. Ook bij kleinere valhoogtes, bijvoorbeeld bij de inschuurapparatuur, behoren harde oppervlakken waarop knollen kunnen vallen, te zijn bekleed.

De snelheid van transportbanden mag niet te hoog zijn. Om te hoge valsnelheden van de knollen te voorkomen mag deze snelheid niet hoger zijn dan 40 meter per minuut.

De stortbak dient men gevuld te houden door haar stil te zetten, zodra de kipwagen leeg is. Hierdoor wordt voorkomen dat van iedere kipwagen, aardappelen onder in de lege stortbak vallen.

De mate waarin knollen beschadigd raken hangt af van de temperatuur van de knollen op het moment dat ze gerooid en ingeschuurd worden. Naarmate de temperatuur van de aardappelen lager is, zijn ze gevoeliger voor beschadiging. Vandaar dat algemeen geadviseerd wordt om geen aardappelen te rooien die kouder zijn dan 8° C. Dit zal echter bij het oogsten van pootgoed vrijwel nooit voorkomen.

Rooiverlies

De uitrusting en afstelling van de rooimachine hoort zodanig te zijn dat er zo min mogelijk knollen of delen daarvan op het perceel achterblijven. Openingen in de rooier waardoor knollen kunnen ontsnappen moeten worden afgedicht.

In de eerste plaats blijft er met de verliesknollen een deel van de financiële opbrengst achter op het perceel. Verder leiden verliesknollen tot aardappelopslag in volggewassen. Hierdoor krijgt ondermeer het aardappelcysteaaltje de kans om zich sneller te vermeerderen. De opslagplanten kunnen ook als infectiebron of overlevingsplaats dienen voor andere ziekten en plagen, zoals Phytophthora en virusziekten. Wanneer de opslag de kans krijgt zich te vermeerderen en er in slaagt om de rotatie te overleven kan bovendien rasvermenging voor een probleem zorgen.

Moederknollen

Afhankelijk van het ras, de potergrootte, de vroegheid van loofdoding en de weersomstandigheden worden bij het rooien moederknollen meegeoogst. Vanuit het oogpunt van versmering van met name bacterieziekten is het gewenst de moederknollen zoveel mogelijk te verwijderen. Dit moet het liefst zo vroeg mogelijk in de oogstketen gebeuren: op de rooimachine. Bovendien moet bij het drogen en droog houden van de partij bijzondere aandacht worden geschonken aan de ingeschuurde moederknollen.

Spuitsporen

Door ongunstige omstandigheden kunnen de ruggen naast spuitsporen soms alleen met veel grond worden geoogst. Bovendien kunnen er in deze ruggen meer rotte knollen voorkomen dan in die van de rest van het perceel. In dat geval moeten de spuitspoorruggen bij voorkeur apart geoogst en opgeslagen worden, zodat risico's tijdens de bewaring worden beperkt.

Oogsten in twee werkgangen

Door veel neerslag kunnen de rooi-omstandigheden zó slecht zijn dat er teveel grond meegerooid dreigt te worden. Rooien in twee werkgangen kan deze hoeveelheid grond beperken. Bij deze methode worden de aardappelen eerst met een voorraadrooier in het zwad gerooid, waarna ze enkele uren kunnen drogen. Bij het oprapen raakt men dan meer grond kwijt dan bij het rooien in één werkgang. Doordat minder grond wordt ingeschuurd en door de velddroging kost het in de bewaarplaats minder moeite om de aardappelen te drogen. De kans op ontwikkeling van o.a. zilverschurft en lakschurft wordt op deze manier beperkt. Daarnaast heeft men minder droogkosten. Wanneer voorzichtig wordt opgeraapt en beschadiging van de knollen tot een minimum beperkt blijft, is ook de kans op uitbreiding van bacterieziekten minimaal.

Op zandgrond heeft de methode als voordeel dat de aardappelen een betere kleur krijgen doordat ze beter van het donkere zand worden ontdaan.

Tegenover de voordelen van de methode staan de nadelen van de kosten van de extra benodigde apparatuur, de extra benodigde mankracht om met dezelfde capaciteit te kunnen werken, het weersrisico tijdens de velddroging en iets meer beschadiging.