Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-12-1998

Teelthandleiding luzerne - gewaseigenschappen

In dit deel van de teelthandleiding cichorei wordt ingegaan op de gewaseigenschappen van luzerne.

Luzerne is een meerjarig vlinderbloemig gewas. Er kan drie tot vier jaar van het gewas worden geoogst. Het gewas kan in zijn gehele stikstofbehoefte voorzien door binding van stikstof uit de atmosfeer. Luzerne heeft de naam ook onder droge omstandigheden een goede productie te kunnen ...

Plant en gewas

Luzerne is een meerjarig vlinderbloemig gewas. Er kan drie tot vier jaar van het gewas worden geoogst. In symbiose met de bacterie Rhizobium meliloti kan het gewas in zijn gehele stikstofbehoefte voorzien door binding van stikstof uit de atmosfeer. De bacterie bindt daarbij N2 uit de lucht en zet deze om in een voor de luzerneplant opneembare vorm. Deze omzetting vindt plaats in wortelknolletjes (door de bacterie gevormd) die zich op de secundaire wortels bevinden. Actieve wortelknolletjes hebben van binnen een lichtroze kleur. Het gewas neemt ook stikstof uit de grond op, zodat stikstof die door organische mest is toegediend volledig wordt opgenomen.
De luzerneplant heeft een penwortel die na enkele jaren, als de bodem het toelaat, tot wel drie meter diep in de grond kan doordringen. De penwortel heeft zijwortels, ook wel secundaire wortels genoemd. Bij een voldoende plantdichtheid kan een gewas de bodem intensief doorwortelen. Veel van het in de bodem aanwezige vocht en de mineralen worden dankzij de intensieve beworteling opgenomen.
Bovenaan de wortel, nog net onder het maaiveld, bevindt zich een verdikt en vertakt gedeelte: de wortelkop of kroon. De kroon doet dienst als opslagorgaan voor reservevoedsel. Het reservevoedsel maakt dat luzerne weinig gevoelig is voor droogte. Vanuit dit reservevoedsel kunnen zich nieuwe spruiten ontwikkelen en komt de eerste groei van spruiten na het maaien snel op gang. Als er weer voldoende blad is gevormd, worden door fotosynthese de reserves weer aangevuld.
Luzerne is een steil opgroeiende plant, die geen nieuwe spruiten vormt.
Bij een normale ontwikkeling van een reeds gevestigd gewas lopen begin maart de knoppen op de kroon uit. In mei komt het gewas in een groeiversnelling. Tussen 10 mei en 10 juni vormen zich in de bladoksels bloemen. In de weken voor de bloei bevindt zich voldoende reservevoedsel in de kroon en ontwikkelen zich nieuwe spruiten op de kroon. Er zijn rasverschillen wat betreft tijdstip van bloei. Het begin van de bloei, als de eerste knoppen opengaan, is het beste tijdstip om het gewas te maaien. De reserves in de kroon zijn dan maximaal en nieuwe spruiten zijn al gevormd.
Het gehalte aan reservestoffen in de kroon daalt bij de hergroei van de spruiten snel. Wanneer er weer voldoende blad is gevormd, worden de reserves aangevuld. Bij eerder maaien zijn de reserves nog niet op peil en worden planten uitgeput . De hergroei verloopt dan trager. Bij regelmatig vroeg maaien raakt het gewas uitgeput. De kans op veronkruiding neemt dan toe.

Als het gewas bloemknoppen vormt, daalt de voederwaarde door verhouting van de stengel en het afvallen van bladeren. Bovendien neemt de kans op legering toe en kunnen de jonge spruiten door het maaien beschadigd raken, wat de hergroei vertraagt.
Vier tot vijf weken na maaien begint het gewas weer te bloeien en kan er opnieuw worden gemaaid. Na eind augustus vertraagt dit proces. Uit maaiproeven bleek dat bij maaien na 20 augustus de groeisnelheid snel afnam en na half september praktisch stopte. De plant slaat dan reservestoffen op om de winterperiode te doorstaan. Uit de maaiproeven kwam ook naar voren dat bij maaien na half september er nauwelijks hergroei optreedt. Afhankelijk van de vroegheid van de eerste snede en de groeiomstandigheden, met name vochtvoorziening, kunnen drie tot vijf sneden worden geoogst.

Luzerne en droogte

Luzerne heeft de naam ook onder droge omstandigheden een goede productie te kunnen bereiken. Met droge omstandigheden wordt bedoeld dat de verdamping veel hoger is dan de neerslag in een bepaalde periode. De vochtvoorraad in de bodem is dan de enige bron waaruit het gewas kan putten. Het vermogen van een gewas deze voorraad aan te spreken en de hergroei na een periode waarin de vochtreserves waren uitgeput, bepalen de gevoeligheid voor droogte. Het diepe wortelstelsel en de reservestoffen in de kroon zijn eigenschappen die luzerne kunnen helpen een periode van droogte te doorstaan. Zelfs als gedurende een langere periode de bodemvochtvoorraad is uitgeput en het gewas niets produceert, kan het zich bij neerslag weer volledig herstellen dankzij de reserves in de kroon.

Naast beworteling en opslag van reservestoffen is ook de efficiëntie waarmee opgenomen water wordt omgezet in oogstbare droge stof van belang voor de mate van gevoeligheid voor droogte.
In tabel 1 is ter vergelijking onder andere de efficiëntie van het waterverbruik voor droge stofproductie van een aantal voedergewassen vermeld.

Tabel 1. Eigenschappen van voedergewassen.
Gewas Bewortelingsdiepte (cm) Vochtverbruik * Groeiseizoen Herstel na droogte
Snijmaïs 90 200 juni-oktober slecht
Triticale (GPS) 90 220 maart-juli slecht
Voederbieten (inclusief loof) 90 300 juni-november goed
Engels raaigras 40 375 maart-november matig
Rrietzwenkgras 90 375 maart-november matig
Luzerne 150 400 april-oktober goed

* In liters vocht per kg geproduceerde droge stof (oogstbare deel).

Maaigewassen als gras en luzerne nemen veel meer water op voor de productie van een kilogram oogstbare droge stof dan gewassen die in één keer worden geoogst. De maaigewassen investeren relatief veel in de productie van wortels. In situaties dat de opneembare voorraad vocht gering is, is een gewas met een hoog vochtverbruik meer droogtegevoelig.