Publicatie datum: 15-12-1998
Teelthandleiding luzerne - geschiedenis
In dit deel van de teelthandleiding luzerne wordt ingegaan op de geschiedenis van de teelt van luzerne en de mogelijkheden als ruwvoeder voor rundvee.
Algemeen
Luzerne is een eiwitrijke, droogteresistente, vlinderbloemige plant, oorspronkelijk afkomstig uit Media (Iran). Wereldwijd is luzerne een voedergewas dat op grote schaal wordt verbouwd. In de V.S., Canada en Australië is het één van de belangrijkste voedergewassen.
In Nederland is voor luzerne een bescheiden rol weggelegd, met name vanwege de goede mogelijkheden voor gras. Toch groeit ook bij de rundveehouderij voorzichtig de belangstelling voor het gewas. Redenen hiervoor zijn dat de mogelijkheden voor luzerne op zandgronden door teeltmaatregelen zijn verbeterd en dat inkuilen van het gewas minder bezwaarlijk is dan eerder werd aangenomen, terwijl de voederwaarde beter bleek dan werd verondersteld.
Geschiedenis
Luzerne is een eiwitrijke, droogteresistente, vlinderbloemige plant, oorspronkelijk afkomstig uit Media (Iran). De Latijnse naam Medicago (plant uit Media) sativa (overvloedig) duidt op een groot opbrengstvermogen. Omstreeks 5000 voor Christus is het gewas vanuit het Midden-oosten via Griekenland en Italië in Zwitserland beland waar de plant de naam luzerne kreeg, vernoemd naar het Zwitserse plaatsje Luzern, waar de plant op de kalkrijke gronden goed gedijde. Het veroverde toen een plaats als voedergewas. De Arabische naam voor luzerne is Alfis-fisah, wat vertaald kan worden als "moeder van de gewassen". Hieruit kan worden opgemaakt dat het een van de allereerste cultuurgewassen is geweest. In West-Azië heet het gewas Alfa-Alfa, waaruit de Amerikaanse benaming Alfalfa is ontstaan.
Wereldwijd is luzerne inmiddels een voedergewas dat op grote schaal wordt verbouwd. In de V.S., Canada en Australië is het één van de belangrijkste voedergewassen.
Luzerne in Nederland
In Nederland is voor luzerne een bescheiden rol weggelegd, met name vanwege de goede mogelijkheden voor gras. Luzerne maakt al meer dan een eeuw deel uit van het Nederlandse landbouwareaal. De teelt concentreerde zich van oudsher op de zeekleigronden. Vlak na de tweede wereldoorlog bedroeg het luzerne-areaal circa 15.000 ha. Het gewas werd met name geteeld vanwege de biologische stikstoffixatie en werd als luzernehooi aan trekpaarden gevoerd.
In de periode van 1950 tot 1980 daalde het areaal tot ongeveer 2.000 ha. De oorzaken van de tanende belangstelling voor het gewas waren het goedkoper worden van kunstmeststikstof en het feit dat trekpaarden werden vervangen door tractoren. Daarnaast maakte in dezelfde periode het gemengde bedrijf steeds meer plaats voor gespecialiseerde akkerbouw- en veehouderijbedrijven. Op akkerbouwbedrijven werden de bouwplannen steeds intensiever met hoog renderende gewassen. Een meerjarig gewas als luzerne met een laag saldo paste minder goed in deze situatie.
Het traditionele hooien op ruiters werd te arbeidsintensief en het gewas bleek te kwetsbaar voor de gemechaniseerde hooibouw, die zich in de weidebouw ontwikkelde. In vergelijking met het inkuilen van gras levert het inkuilen van luzerne geen voordelen. De veehouderijbedrijven richtten zich dan ook meer op het gebruik van gras dat kwalitatief beter is en in tegenstelling tot luzerne kan worden beweid.
Kunstmatig drogen werd mede dankzij EG-subsidie op eiwitproducerende gewassen een alternatief voor hooien. Hierdoor breidde vanaf 1980 tot 1990 het areaal zich weer uit tot gemiddeld circa 6.000 ha in de periode van 1990 tot 1996. Ook onderkennen telers de waarde van luzerne voor de verbetering van de bodemstructuur en ontsluiting van het bodemprofiel. De belangstelling van akkerbouwers komt mede voort uit de lage saldi van granen. Op akkerbouwbedrijven wordt bijna uitsluitend voor groenvoederdrogerijen geteeld. De kunstmatig gedroogde luzerne wordt verhandeld als veevoer.
Ruwvoeder voor rundvee
Toch groeit ook bij de rundveehouderij voorzichtig de belangstelling voor het gewas. Redenen hiervoor zijn dat de mogelijkheden voor luzerne op zandgronden door teeltmaatregelen zijn verbeterd en dat inkuilen van het gewas minder bezwaarlijk is dan eerder werd aangenomen, terwijl de voederwaarde beter bleek dan werd verondersteld. Door maatregelen die het gebruik van beregeningswater op grasland moeten beperken, werden vanaf 1991 melkveebedrijven in Brabant en Limburg geconfronteerd met afnemende opbrengsten op grasland. Het verbod is ingesteld om een verdere daling van de grondwaterspiegel en een daarmee toenemende verdroging tegen te gaan. Door een beperkt beregeningsverbod kan de oogst van voldoende ruwvoer van eigen land in gevaar komen. Door lagere grasopbrengsten kunnen grotere overschotten op de mineralenbalans ontstaan.
Voor het praktijkonderzoek was het aanleiding om te zoeken naar gewassen die minder afhankelijk zijn van beregening. In dit kader werd er in de periode van 1990 tot 1996 intensief onderzoek gedaan naar de rol die luzerne als voedergewas op het veehouderijbedrijf kan vervullen. Op proefbedrijf Cranendonck hebben PAV (Praktijkonderzoek voor Akkerbouw en Vollegrondsgroenteteelt) en PR (Praktijkonderzoek Rundvee, schapen, paarden) dit onderzoek gezamenlijk uitgevoerd. Op proefbedrijf Heino waren van 1987 t/m 1989 al op beperkte schaal ervaringen met luzerne opgedaan. Het onderzoek richtte zich zowel op de teeltkundige als voedingstechnische aspecten.