Publicatie datum: 15-12-1998
Teelthandleiding luzerne - bemesting
In dit deel van de teelthandleiding luzerne wordt ingegaan op de rol van bemesting bij de teelt van luzerne.
Als basis voor een juiste bemesting van luzerne is grondonderzoek nodig. Met name de zuurgraad (pH) en het fosfaat- en kaligehalte zijn belangrijke gegevens. Om de juiste bemesting vast te kunnen stellen, moet men bovendien rekening houden met de te verwachten onttrekking ...
Zuurgraad
De pH van de grond is belangrijk voor de ontwikkeling, opbrengst en standvastigheid van luzerne.
Bij een te lage pH gedijt de voor stikstofbinding noodzakelijke bacterie Rhizobium meliloti onvoldoende, waardoor ook de stikstofbinding onvoldoende is. Door stikstofgebrek blijft de opbrengst dan achter. Recent onderzoek heeft dit bevestigd. Door een aanvullende stikstofbemesting werd in proeven het opbrengstverschil bij lage pH’s opgeheven. Een lage pH (tot pH 4,0) heeft geen belemmerend effect op de wortelgroei.
Luzerne is met name geschikt voor kalkrijke klei- en zavelgronden die van nature neutraal zijn (pH 6,5-7,5). Dit is de optimale pH. Op kleigronden moet de pH minimaal 6,0 bedragen. Op percelen waar de laatste vijf tot tien jaar luzerne is geteeld, zijn Rhizobium-bacteriën in de regel in voldoende mate aanwezig.
Op zandgronden is de pH in het algemeen veel lager. Bij een zeer lage pH komen de beschikbaarheid en het gebruik van essentiële elementen als kalium, fosfor en molybdeen in gevaar. Ook neemt de kans op vergiftiging door mangaan, ijzer en aluminium toe. Deze elementen zijn bij een lage pH gemakkelijker opneembaar waardoor ze toxisch kunnen zijn. Bij een te lage pH is er kans op borium- en zwavelgebrek. Ge-brek aan deze beide elementen geeft een storing in de groei en een lagere eiwitproductie.
Op zand- en dalgrond dient de pH (laag 0-30 cm) tussen de 5,3 en 6,0 te liggen. Door het zaad met Rhizobium-bacteriën te enten en in kalk in te hullen (prillen), kan de bacterie in voldoende mate bij de plant worden gebracht en zich op de wortels vestigen. Om een pH van 5,3 tot 6,0 te realiseren, zal op zandgrond vaak een bekalking voor inzaai nodig zijn. De kalk kan in het najaar worden toegediend in de vorm van Dolokal. Dolokal werkt langzaam, maar bevat tevens het voor luzerne noodzakelijke magnesium. Ook kan in het voorjaar na het ploegen schuimaarde worden toegediend. De kalk hieruit is sneller beschikbaar, maar er is een extra werkgang nodig om de sporen van het aanbrengen los te maken. Hoeveel kalk nodig is om de gewenste pH te krijgen, kan met onderstaande formule worden berekend:
kg CaO = kalkfactor × gewenste verhoging pH-KCl (in tiende eenhe-den) × dikte bouwvoor (in dm)
en
kalkfactor = (% organische stof + 1) / (621 × % organische stof + 26)
Een verhoging van de pH van meer dan 0,5 kan het beste in twee fasen worden gedaan: de helft van de gift voor het ploegen in de vorm van Dolokal en de rest na het ploegen in de vorm van schuimaarde die oppervlakkig wordt ingewerkt. Het is vooral belangrijk dat de directe omgeving van het zaad kalkrijk is.
Het effect van bekalken en zaadbehandeling op de opbrengst van luzerne is op diverse zandgronden met een pH van rond de 5,0 onderzocht. Geen behandeling gaf gemiddeld een opbrengst van 8,5 ton droge stof per ha. Bekalken van de grond gaf 9,5 ton droge stof per ha, het inhullen van het zaad in kalk gaf 10,5 ton droge stof per ha en het enten van het zaad gaf 12,0 ton droge stof per ha. De combinatie van bekalken, enten en in kalk inhullen van het zaad gaf een opbrengst van 12,6 ton droge stof.
Een te hoge pH op zandgrond is niet wenselijk, omdat daardoor organische stof sneller wordt afgebroken.
Mineralenonttrekking en -behoefte
De opname van mineralen door luzerne kan worden benaderd door de jaaropbrengst droge stof te vermenigvuldigen met de gehalten aan mineralen in het verse product. De opname in de bovengrondse delen per hectare per jaar bedraagt op klei, bij drie sneden en een totale droge-stofopbrengst van 13.000 kg per hectare, ongeveer 400 kg N, 90 kg P2O5, 350 kg K2O, 45 kg MgO en 340 kg CaO.
De gemiddelde minerale samenstelling per kilogram droge stof is 3,1% N (=194 gram ruw eiwit), 0,7% P2O5, 2,7% K2O, 0,35% MgO en 2,6% CaO. Opbrengsten en gehalten kunnen echter enorm variëren.
In tabel 1 is de gemiddelde onttrekking door luzerne weergegeven voor de oude ontginningsgronden op Cranendonck, naast de door bemesting aangewende hoeveelheid mineralen. De analysegegevens geven een indruk van het effect van de luzerneteelt op de bemestingstoestand van de grond.
Luzernegewas | Gemiddelde onttrekking jaar 2, 3, 4 | Bemesting |
N | 350 | 143 |
P2O5 | 81 | 99 |
K2O | 466 | 375 |
MgO | 58 | 79 |
CaO | 190 | 76 |
Rundveedrijfmest (m3) | 55 | |
Gehalten grond | Einde 1e jaar | Einde 4e jaar |
Pw-getal | 53 | 50 |
K-getal | 11 | 14 |
MgO-NaCl | 116 | 107 |
pH | 5,8 | 5,3 |
Op de oude ontginningsgronden van Cranendonck is relatief veel kalium en magnesium en weinig calcium onttrokken. Ook blijkt dat de onttrokken hoeveelheid kalium niet gedekt wordt door de bemesting. Gezien het kaligetal aan het begin en einde van de teelt, heeft de luzerne waarschijnlijk een deel van de kalium uit diepere grondlagen opgenomen. Uit de analyse-gegevens blijkt dat alleen de pH in de loop van de teelt is gedaald.
Stikstof
Luzerne is een vlinderbloemig gewas. In symbiose met de bacterie Rhizobium meliloti wordt stikstof uit de lucht gebonden. In ruil voor voeding bindt de bacterie stikstof uit de atmosfeer in de wortelknolletjes. Dit is voldoende om de behoefte van het gewas te dekken. Bemesting met stikstof is dus niet nodig. Van belang is wel dat de Rhizobium-bacteriën zich na inzaai goed ontwikkelen zodat in het jonge gewas de stikstofbinding snel op gang komt. Zijn de omstandigheden tijdens inzaaien minder goed, dan kan op lichtere gronden eventueel een startgift van 20-30 kg stikstof per hectare worden gegeven voor een vlotte beginontwikkeling. Het is echter beter de omstandigheden voor de ontwikkeling van de Rhizobium-bacterie zo gunstig mogelijk te maken. Dit kan door de pH van de grond op peil te brengen, de bodemstructuur te sparen en door het enten van het zaaizaad met een bacterie-suspensie. Stikstof die door bemesting met kunstmest, organische mest of door mineralisatie in de bodem voor opname beschikbaar is, wordt eerst opgenomen. De biologische stikstofbinding daalt evenredig. De productie neemt door een stikstofgift niet toe. Stikstofbemesting kan zelfs nadelig werken doordat niet vlinderbloemige onkruiden hiervan profiteren en de luzerne beconcurreren.
Fosfaat en kali
Luzerne heeft een grote behoefte aan fosfaat (P2O5) en kali (K2O). Fosfaat is belangrijk voor een goede ontwikkeling van het wortelstelsel. Bij een fosfaatgebrek kleuren de luzerneplanten blauwgroen. Kali heeft invloed op de opbrengst, de ziektegevoeligheid, de wintervastheid en de standvastigheid. Kaligebrek bij luzerne is herkenbaar aan kleine witte vlekjes aan de buitenkant van het blad. In een later stadium worden deze vlekjes bruin en vergeelt de bladrand volledig.
Aangezien er voor luzerne geen bemestingsadvies is op basis van grondonderzoek, wordt voor fosfaat en kali uitgegaan van de adviesbasis voor klaver en kunstweide en de onttrekking van het gewas. De adviesgift voor fosfaat is afhankelijk van de grondsoort en de fosfaattoestand van de bodem (zie tabel 2).
Fosfaat | Kali | |||||
Pw-getal | Zand- en dalgrond, rivierklei, löss | Zeeklei, zeezand | K-getal | Zand- en dalgrond | Zeeklei (<10% organische stof), rievierklei | Löss |
10 | 130 | 110 | 6 | 280 | 330 | 370 |
15 | 110 | 90 | 8 | 250 | 290 | 340 |
20 | 95 | 65 | 10 | 220 | 250 | 310 |
25 | 75 | 45 | 12 | 180 | 210 | 280 |
30 | 55 | 20 | 14 | 160 | 170 | 250 |
35 | 40 | 0 | 16 | 140 | 140 | 230 |
40 | 20 | 0 | 18 | 120 | 120 | 210 |
45 | 0 | 0 | 20 | 110 | 100 | 190 |
50 | 0 | 0 | 22 | 100 | 80 | 180 |
60 | 0 | 0 | 24 | 80 | 70 | 170 |
70 | 0 | 0 | 26 | 70 | 50 | 160 |
Bij een fosfaattoestand "voldoende" (Pw-getal 20-30) is het advies op zand- en dalgrond, rivierklei- en lössgrond 80-110 kg P2O5 per jaar. Op zeeklei en zeezand is de jaarlijkse adviesgift bij toestand "voldoende" 50-80 kg P2O5. De kaligift is afhankelijk van de grondsoort, de kalitoestand van het perceel en het aantal sneden. Bij de toestand "voldoende" op zand- en dalgrond (K-getal 10-12) luidt het advies 180-220 kg K2O per ha. Op kleigronden (K-getal 13-15) is dit 150-190 kg K2O per ha.
De adviesgiften zijn doorgaans lager dan de onttrekkingen. Dit geldt met name voor kali. Een praktisch advies is daarom op basis van de geschatte onttrekking te bemesten. Voor de zandgrond op proefboerderij Cranendonck bleek de gemiddelde onttrekking 76 kg P2O5 en 462 kg K2O bij een opbrengst van 11 ton droge stof, een fosforgehalte van 3,0 gram (6,9 gram P2O5) per kg droge stof en een kaliumgehalte van 35,0 gram (42,0 gram K2O) per kg droge stof. Bij de kalitoestand "hoog" kan minder dan de onttrekking worden gegeven. Een bemesting op basis van het advies is dan voldoende gezien de ruime voorraad in de grond.
De fosfaatgift kan in één keer in het voorjaar worden gegeven. De kaligift kan beter worden gedeeld in twee of drie gelijke giften in het vroege voorjaar en na de eerste twee sneden in verband met het gevaar van uitspoeling van kali. Op kleigrond kan kali met een eenmalige gift in de herfst of winter worden verstrekt.
Bij voorjaarsinzaai is de productie ongeveer 30% lager dan bij een bestaand gewas. Het is dan logisch ook de bemesting 30% lager te nemen en in twee keer te geven. Bij late inzaai, in juni of juli, kunnen de giften met 70 % worden verlaagd en in één keer worden gegeven. Fosfaat en kali kunnen als kunstmest of als dierlijke mest worden gegeven (zie paragraaf drijfmestaanwending).
Borium, calcium en magnesium
Luzerne is gevoelig voor een tekort aan borium. Borium beïnvloedt de celdeling en bij een tekort is de groei niet optimaal. Hierdoor wordt het gewas ook meer gevoelig voor droogte. Boriumgebrek is herkenbaar aan vergeling van de kop en het onvolledig strekken van de jongste stengelleden. Of boriumbemesting nodig is, hangt af van de boriumtoestand van de grond. De adviesgiften variëren van 1,5 kg per hectare bij toestand zeer laag (< 0,2), 1 kg per hectare bij toestand laag (0,2-0,29) en 0,5 kg per hectare bij toestand vrij goed (0,3-0,35).
Op zandgrond spoelt borium gemakkelijk uit. Het is daarom zinvoller de jaarlijkse onttrekking, ongeveer 150 gram per ha, te compenseren dan te proberen het gehalte te verhogen. Met de aanwending van drijfmest wordt in het algemeen voldoende borium gegeven. Borium mag niet vlak voor het zaaien of in het jaar van inzaai worden toegediend aangezien het een negatief effect heeft op de kieming. Dit geldt niet als het met de drijfmest wordt gegeven.
Luzerne heeft met een onttrekking van 300 à 400 kg CaO per jaar veel calcium nodig. Als er voor het begin van de teelt is bekalkt of als er sprake is van kalkrijke grond, is bekalking in het tweede en derde jaar meestal niet nodig.
Op zandgrond is vaak nog 50 kg MgO nodig. Bij een jaarlijkse drijfmestgift wordt in deze behoefte voorzien. Anders kan het best een magnesiumhoudende kalimeststof worden gebruikt.
Drijfmestaanwending
Wanneer luzerne op veehouderijbedrijven wordt geteeld, ligt bemesting met dierlijke mest voor de hand. Het is van belang de drijfmest emissiearm aan te wenden. Hiervoor kan een zodebemester worden gebruikt. Daarbij moet beschadiging van de luzerne en structuurbederf worden voorkomen. Uit onderzoek is gebleken dat het bemesten met de zodebemester onder droge omstandigheden in het algemeen geen schadelijke effecten heeft en geen opbrengstderving veroorzaakt. Wel bleek het berijden in het voorjaar een lichte opbrengstderving in het spoor te geven (+ 8%). Op perceelsniveau ontstond daardoor geen significant lagere opbrengst. De mate van schade is afhankelijk van de omstandigheden waaronder wordt uitgereden. Onder natte omstandigheden zal de opbrengstderving in de rijsporen aanzienlijk hoger zijn dan onder droge omstandigheden. Belangrijk is dus dat de omstandigheden tijdens het zodebemesten goed zijn. Om insporing en verdichting te voorkomen, moet de bandenspanning laag zijn.
Wanneer jaarlijks een gift van 50 m3 rundveedrijfmest wordt verstrekt, wordt voldoende fosfaat en kali gegeven voor een volledig productiejaar. Deze hoeveelheid kan in twee giften van 25 m3 worden verstrekt: in het vroege voorjaar (maart) wanneer het gewas nog in rust is en na de eerste of tweede snede. Belangrijk is dat de tweede drijfmestgift zo snel mogelijk na de oogst gegeven wordt (liefst de dag erna), om de uitlopers zo min mogelijk te beschadigen. Bij een gift van 50 m3 drijfmest met gehalten van 2,6 kg NH3-N, 1,8 kg P2O5, 6,8 kg K2O en 1,3 kg MgO per m3 (Handboek Melkveehouderij) wordt ongeveer 130 kg NH3-N, 90 kg P2O5, 340 kg K2O en 65 kg MgO gegeven.
Bij de bemesting in het jaar van inzaai kan de totale gift van 50 m3 het beste voor het ploegen worden geïnjecteerd op een diepte van 25 cm. Door het ploegen wordt de mest goed door de bouwvoor verdeeld.