Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-2003

Teelthandleiding koolzaad - ziekten en plagen

In dit hoofdstuk van de teelthandleiding koolzaad wordt ingegaan op de bestrijding van ziekten en plagen in koolzaad.

Er zijn veel organismen die koolzaad in meer of mindere mate kunnen beschadigen en daardoor de zaadopbrengst in ongunstige zin kunnen beïnvloeden. In het onderstaande wordt een opsomming met een korte beschrijving van de meest voorkomende beschadigers gegeven, terwijl ...

Kiem- en bodemschimmels

Aantasting door Phoma (Phoma lingam) uit zich in het afsterven van kiemplanten en bij oudere planten in het voorkomen van zwartachtige vlekken op de stengel op de grens van lucht - grond. Bladeren en stengels vertonen ook wel vlekken met kleine zwarte stipjes (pyknidiën).

Preventieve maatregelen dienen te worden genomen tegen Phoma door ontsmetting van het zaaizaad. Door middel van een ruime vruchtwisseling en opruimen van het aangetaste stro kan deze ziekte worden tegengegaan; dit geldt ook voor Sclerotiënrot of de rattekeutelziekte (Sclerotinia sclerotiorum). Er dient in ieder geval voor te worden gewaakt dat de planten, bv. door schoffelen, niet worden beschadigd, omdat deze ziekten vooral optreden bij beschadigde planten. De nog in onderzoek zijnde rassen lijken bij de beproeving tot nu toe een redelijke resistentie tegen Phoma te bezitten.

Insecten

De belangrijkste insecten die in koolzaad schade doen, zijn de koolzaadaardvlo, de koolzaadglanskever en de koolzaadsnuitkever. Bij de koolzaadaardvlo en de koolzaadsnuitkever zijn het vooral de larven die schade veroorzaken, maar de bestrijding moet toch gericht zijn op kevers.

Koolaardvlooien

De koolaardvlooien (Phyllotreta-soorten), 3 mm lang, veroorzaken meestal slechts geringe schade aan de bladeren van jonge koolzaadplanten.

Afbeelding 1. Tekening van de bladbeschadigende (kool)aardvlo (Phyllotreta nemorum), 3 mm lang.

Geringe schade kan ook worden aangericht door de 2-3 mm lange stengelboorsnuitkever (Ceuthorrynchus quadridens), waarvan de larve de stengels van binnen uitholt en, zelfs bij massaal voorkomen, ook door de galboorsnuitkever (Ceuthorrhynchus pleurostigma), zwart en 3 mm lang, waarvan de larve een gal aan de koolzaadwortel vlak onder grond vormt.

Afbeelding 2. Stengelboorsnuitkever (Ceuthorrynchus quadridens), 2-3 mm lang, bruinachtig snuitkevertje.

Deze insecten kunnen bestreden worden door een zaaizaadbehandeling. Werkingsduur 2 à 3 weken. Eventueel kan ook bij opkomst een insecticide gespoten worden.

Koolzaadaardvlo

De koolzaadaardvlo (Psylliodes chrysocephala), 4 mm lang, kan als larve door vraat het koolzaad bij en kort na opkomst en in het vroege voorjaar ernstig beschadigen. De kever legt haar eieren in de grond in de buurt van koolzaadplanten. De larven boren zich in de bladstelen. In de herfst worden deze bladstelen uitgevreten, waardoor de bladeren geel kleuren, verwelken en afvallen. In het voorjaar kruipen de larven naar de stengels en kunnen dan ook het groeipunt aantasten. In ernstige gevallen kan de plant dan afsterven. Minder zwaar aangetaste planten vertakken zich sterk, waardoor de bloei van het gewas onregelmatig wordt.

De bestrijding moet plaatsvinden in de herfst. Deze is vooral op de kevers gericht, omdat de larven moeilijk te bereiken zijn. De bestrijding wordt ongeveer twee weken na opkomst uitgevoerd met 2 l/ha Condor. Bij het optreden van vraatschade wordt de behandeling herhaald.

Bij onvoldoende bestrijding van de volwassen insekten, kunnen later in de herfst en in het vroege voorjaar de larven van de aardvlo ernstige schade aanrichten door vraat in de bladstelen en stengels. De aangevreten planten zijn zeer gevoelig schimmelinfecties en winteren gemakkelijk uit.

Koolzaadglanskever

De koolzaadglanskever (Meligethes aeneus), 2 mm lang, eivormig, donker metaalglanzend, doet alleen schade wanneer hij erg vroeg massaal optreedt en de bloemknoppen vernielt vóórdat zij opengaan.

Kleine bloemknoppen worden geheel of gedeeltelijk weggevreten. In de grotere bloemknoppen vreten de kevers zich naar binnen en vernietigen de meeldraden en de stamper. Wanneer de bloemen eenmaal open zijn, doen de kevers geen schade meer. Ze vreten dan alleen maar wat stuifmeel en dat is meer dan voldoende aanwezig. De schade zal dus vooral optreden wanneer de bloei een traag verloop heeft. De mate van schade is echter afhankelijk van het aantal kevers.

Een bestrijding zal in het algemeen slechts nodig zijn wanneer het koolzaad nog in het knopstadium is en er ca 5 kevers per plant aanwezig zijn. Ook het weer speelt een rol. Bij warm zonnig weer zijn de kevers actiever en doen meer schade dan bij koud weer. Wanneer bestrijding noodzakelijk is, moet deze bij voorkeur bij zonnig warm weer plaatsvinden.

Afbeelding 3. Koolzaadglanskever (Meligethes aeneus), donker metaalglanzend, 2 mm lang.

Koolzaadsnuitkever

De koolzaadsnuitkever (Ceuthorrhynchus assimilis), 2-3 mm lang, zwartgrijs snuitkevertje boort met zijn snuit een gaatje in de jonge koolzaadhauwen en legt daar een eitje in. Doorgaans komt één larve per hauw voor. Het gaatje groeit spoedig dicht. De larven vreten aan de zaden, boren een gaatje in de hauwwand en verpoppen in de grond. In juli-augustus verschijnen de kevers, die overwinteren onder ruigte (bv. langs wegen). Van eind maart tot mei komen de kevers uit hun winterkwartier te voorschijn en begeven zich naar koolzaadvelden, vooral bij warm weer (temperatuur boven 16° C) en zeer weinig wind. Samen met de koolzaadsnuitkever kunnen de kleine witte maden van de koolzaadgalmug (Dasyneura brassicae) schade in de hauwen veroorzaken. Dit mugje heeft niet het vermogen om zelf de hauw te doorboren en haar eieren aan de binnenkant af te zetten. Daarom worden vooral de beschadigde hauwen aangetast. Vaak worden de eieren gelegd door het gaatje dat gemaakt is door de koolzaadsnuitkever. Door de koolzaadsnuitkever te bestrijden wordt meestal ook een groot deel van de schade door de koolzaadgalmug voorkomen. De koolzaadsnuitkevers moeten worden bestreden vóór ze eieren hebben kunnen leggen, dus tijdens de bloei van het gewas. Het verdient dus sterk de voorkeur een middel te gebruiken dat ongevaarlijk is voor bijen.

Bestrijding van de koolzaad snuitkever is gewenst wanneer er meer dan 1 à 2 kevers per plant aanwezig zijn. De weersomstandigheden hebben echter veel invloed op de mate van aantasting. Bij koud weer zijn de kevers niet actief. De kever voelt zich het best bij temperaturen van 15° C en hoger. Bestrijding dus uitvoeren bij zonnig warm weer!

De koolzaadglanskever moet dus bestreden worden vóór de bloei en de koolzaadsnuitkever tijdens de bloei!

Wanneer de insectenbestrijding vóór de bloei moet worden uitgevoerd, richt een sproeimachine vrijwel geen schade aan het gewas aan. Tijdens de bloei kan een bespuiting vanuit een vliegtuig de voorkeur hebben.

Afbeelding 4. Koolzaadsnuitkever (Ceuthorrhyncus assimilis), 2-3 mm lang, grijs snuitkevertje.

Bestuiving van het koolzaad

Op de vraag of glanskevers een rol van betekenis spelen bij de kruisbestuiving moet een ontkennend antwoord worden gegeven. Er blijkt geen aanleiding te bestaan de bestrijding van glanskevers terwille van de bestuiving na te laten. Over de reële betekenis van bijen voor de bestuiving zijn de meningen verdeeld. Dat een voldoende bestuiving tijdens de bloei van koolzaad van belang is voor de opbrengst spreekt voor zichzelf. In de praktijk vindt bij koolzaad gemiddeld 2/3 kruisbestuiving en 1/3 zelfbestuiving plaats. Er zijn echter aanzienlijke rasverschillen. Bij de koolzaadplant, die wat bouw aangaat ogenschijnlijk op insecten(kruis)bestuiving is ingericht, is de wind voor de bestuiving mogelijk belangrijker dan insecten. Zelfbestuiving komt relatief veel voor. Significante bevruchtingsverschillen tussen bestuiving door stuifmeel uit dezelfde bloem, uit bloemen van dezelfde plant en die van verschillende planten werden niet gevonden.

Schimmels

Phoma

Phoma (Phoma lingam) is ook wel bekend als vallers. Een kiemplant die aangetast is valt om en sterft af. Later vormt zich op de bladeren een geelachtige tot beige grijze, onregelmatig gevormde cirkelvormige vlekken

Cylindrosporium

Cylindrosporium (Cylindrosporium concentricum), geeft cirkelvormige (ca 0,5 – 1 cm grote) bladvlekken met wit puntige vlekken aan de boven en onderkant van het blad.

Valse meeldauw

Valse meeldauw (Peronospora parasitica) komt bij jonge koolzaadplanten vrij algemeen voor, doch is meestal van weinig betekenis. Op de bovenzijde van de bladeren ontstaan bleke, later geelwitte vlekken: aan de onderzijde ie op deze vlekken een grauw wit schimmelpluis, bestaande uit sporendragers en sporen, zichtbaar.

Spikkelziekte of verslag

Spikkelziekte (Alternaria brassicae en Alternaria brassicicola) geeft op de bladeren ontstaan eerst bruine, ronde vlekken met een enigszins gele tot rode ring. Op hauwen, bloemstelen en stengels komen later kleine zwartbruine, eerst ronde, later meer onregelmatige tot streepvormige vlekken voor.
De aantasting is afhankelijk van de weersomstandigheden: warm zonnig weer en afwisselend regen bevorderen deze ziekte. Het gewas reageert zeer snel op gewijzigde weersomstandigheden. De aantasting treedt meestal eind juni – begin juli op. Indien de ziekte vroeg optreedt verschrompelen de zaden in de hauwen en het gewas wordt noodrijp. Een bestrijding kan uitgevoerd worden tegen het einde van de bloei.

Rattenkeutelziekte

Bij een aantasting door de rattenkeutelziekte (Sclerotina sclerotiorum) komen verspreid over het perceel gele planten voor. In de stengel bevind zich grijs schimmelweefsel en er komen zwarte vruchtlichamen (de zgn. rattenkeutels) in voor. Aan de buitenkant zijn de stengels dan ter plaatse wit (zie afbeelding 5). De kans op aantasting is vooral aanwezig bij beschadigde planten en onder vochtige weersomstandigheden. Omdat de ziekte enigszins is gebonden aan het bouwplan (zowel gewassen als intensiteit), zal de aantasting vaak op dezelfde bedrijven terugkeren. Een aanwijzing dat de ziekte aanwezig is, is het vinden van paddestoeltjes.
Op percelen waar de ziekte te verwachten is, is een bespuiting uit te voeren op het moment dat de eerste bloemen zichtbaar worden.

Afbeelding 5: Aantasting door rattenkeutelziekte

Slakken

Om slakkenschade tegen te gaan kan een kluiterig zaaibed gerold worden.
Bestrijding van slakken is nodig zodra schade wordt waargenomen, door slakkenkorrels te strooien.

Aaltjes

Behalve bieten worden ook kruisbloemige gewassen aangetast door het bietencysteaaltje (Heterodera schachtii). Bij koolzaad vindt men reeds aantasting en vorming van cysten in het najaar. Behoudens enkele gevallen ontstaat geen opvallende schade aan het koolzaad; wel is er een belangrijke vermeerdering van het aantal aaltjes en dit is van belang met het oog op de bietenteelt in latere jaren.