Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-02-1994

Teelthandleiding karwij - teeltvoorwaarden

Dit deel van de teelthandleiding karwij gaat in op de teeltvoorwaarden.

Bodem

Karwij stelt hoge eisen aan het vochtleverend vermogen van het bodemprofiel. De meeste klei- en zavelgronden, behalve die met een ongunstige ondergrond als knikklei en veen, zijn goed geschikt voor de teelt van karwij. Het gewas moet diep kunnen wortelen. De teelt vindt vooral plaats op de zwaardere kleigronden. Karwij laat een goede bodemstructuur achter.

Vruchtwisseling

Op de zwaardere kleigronden zijn er niet veel bodemgebonden ziekten en plagen waarvoor karwij waardplant is. Aaltjes spelen op deze gronden nauwelijks een rol. Daarentegen zijn er wel bodemschimmels zoals rattekeutelziekte (Sclerotinia sclerotiorum) en verwelkingsziekte (Verticillium dahliae) die zich op karwij vermeerderen en schade kunnen geven. De plaats in de vruchtopvolging wordt dan belangrijk. Om schade van rattekeutelziekte in karwij te voorkomen, dienen gewassen waarop Sclerotina (koolzaad, erwten, bonen) of Verticillium (consumptie-aardappelen, afrijpende erwten en veldbonen, blauwmaanzaad) vermeerderen, zo ver mogelijk voorafgaand aan karwij geteeld te worden. Zo ook moeten gewassen, die veel last hebben van Sclerotina (koolzaad e.a.) of Verticillium (consumptie-aardappelen) zo ver mogelijk na karwij geteeld worden. Bij de afweging dient het saldo van de gewassen en de te verwachten opbrengstschade meegenomen te worden om een goede plaats in de vruchtopvolging te vinden. In het kort komt het er op neer dat het aan te bevelen is om graan als tussengewas te nemen aangezien genoemde bodemschimmels zich daarop niet vermeerderen. Een vlinderbloemige als dekvrucht is op percelen waar Sclerotina en Verticillium op kunnen treden niet gunstig.

Op lichtere gronden zijn de problemen met bodemgebonden ziekten en plagen veel groter. Om te beginnen is het besmettingsniveau en de schade van de bovengenoemde bodemschimmels hoger. Een goede plaats in de vruchtopvolging is dan nog belangrijker. Bovendien is er nog een groot aantal aaltjes dat schade aan karwij kan geven en zich hierop kan vermeerderen. De kennis hierover is beperkt en voor een deel afgeleid van een andere schermbloemige (peen).

Vrijlevende wortelaaltjes als Paratylenchus bukorwinensis kunnen op lichte zavelgronden flinke schade geven wanneer schermbloemige en/of kruisbloemige gewassen na elkaar geteeld zijn. Ook Trichodorus is op speciale grondsoorten een potentiële schadeverwekker. Wortelknobbelaaltjes (Meloidogyne spp.) en wortellesieaaltjes (Pratylenchus penetrans) kunnen karwij gebruiken als waardplant. Op percelen waar één of meerdere van deze aaltjes schadelijk zijn, dient de plaats van karwij in de vruchtopvolging goed afgewogen te worden.

Dekvruchten

Omdat karwij een tweejarig gewas is, is het gebruikelijk om het gewas in te zaaien onder een dekvrucht. De ontwikkelingsmogelijkheden voor karwij onder de dekvrucht en het oogsttijdstip van de dekvrucht bepalen in belangrijke mate of een gewas geschikt is als dekvrucht. De dekvrucht moet gedurende een groot deel van het groeiseizoen voldoende licht doorlaten. De bladrijkdom moet dus niet te groot zijn. Na de oogst van het gewas moet de karwij nog genoeg tijd hebben om voor de winter een voldoende dikke penwortel te vormen. De dekvrucht moet dus vroegruimend zijn. Bij de rassenkeuze van de dekvrucht is het belangrijk om te letten op de geschiktheid als dekvrucht. Bij de oogst mag het land niet verreden worden.

Erwten, blauwmaanzaad en spinaziezaad staan bekend als goede dekvruchten. Ze laten vrij veel licht door en ruimen het veld vroeg. Omdat de arealen van deze gewassen de laatste jaren gering zijn, is het nodig naar andere dekvruchtmogelijkheden om te zien. In het verleden zijn al diverse proeven uitgevoerd om de geschiktheid van granen na te gaan.

Bekend is dat de geschiktheid van wintertarwe als dekvrucht voor graszaad verbetert door vermindering van de zaaizaadhoeveelheid en verruiming van de rijenafstand. Bij de dekvrucht erwten wordt de stand van ondergezaaid veldbeemdgras duidelijk verbeterd door vermindering van de standdichtheid van 60 naar 30 planten per m2. De eventuele opbrengstvermindering van de dekvrucht wordt goedgemaakt door verhoging van de opbrengst van het ondergezaaide gewas. Bij wintertarwe hebben verruiming van de rijenafstand en vermindering van de zaaizaadhoeveelheid als nadeel dat de onderdrukkingscapaciteit tegen duist vermindert.

In 1993 is door het PAGV nieuw onderzoek gestart, waarbij niet alleen naar diverse dekvruchten gekeken wordt, maar ook het effect van teeltmaatregelen in de dekvrucht wordt nagegaan. Verruiming van de rijenafstand van 12,5 cm naar 25 cm had bij zomertarwe en zomergerst enig positief effect op de ontwikkeling van de karwij. Verlaging van de adviesstikstofbemesting met 40 kg N per ha bij zomertarwe had een duidelijk negatief effect op de karwij. Dit was in tegenstelling met de verwachting. Blijkbaar heeft het voordeel van verminderde ontwikkeling van de zomertarwe niet op kunnen wegen tegen het nadeel van de verminderde beschikbaarheid van stikstof. Bij erwten gaf verlaging van de plantdichtheid van 60 naar 30 planten per m2 een duidelijke verbetering van de ontwikkeling van de karwij. In 1993 waren veldbonen zeer geschikt, maar dit ging gepaard met een zeer lage opbrengst van de veldbonen. Onder het ras met kort stro ontwikkelde de karwij zich zeer weelderig. Olievlas voldeed niet goed als gevolg van de late oogst. Ondanks de goede ontwikkeling van de karwij in de zomer, is de periode om zich nog te kunnen ontwikkelen voor de winter te kort.

Vezelvlas staat bekend als een redelijk goede dekvrucht. Het oogstsysteem met dauwroten heeft echter bezwaren. Olievlas is vanwege de dunnere stand meer geschikt, maar vanwege het late oogsttijdstip minder geschikt dan vezelvlas. Daarnaast kunnen achterblijvend stro, zaadopslag en uitlopen van de stoppels een belemmering voor de groei van de karwij zijn.

Open land-zaai

Het is ook mogelijk om winterkarwij te zaaien in open land. Dit is (theoretisch) mogelijk na de oogst van een zeer vroegruimend gewas of na een braakperiode. In beide gevallen valt de zaaitijd in juli. Vooral in een droge periode is dit te laat om voor de winter nog een voldoende aantal dikke wortels te verkrijgen. Hiertoe moet voor eind juni gezaaid worden. In 1993 werd in een proef gezaaid op 15 mei, 15 juni en 15 juli. Het percentage wortels dikker dan 6 mm in november was respectievelijk 83, 44 en 24.

Bij inzaai van winterkarwij in het voorjaar in een periode van vijfjarige braak kan het volgende jaar een zeer goede opbrengst verwacht worden.