Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-02-1994

Teelthandleiding karwij - oogst en bewaring

Dit deel van de teelthandleiding karwij gaat in op de oogst en bewaring van karwij.

Bij de oogst van karwij spelen de volgende aspecten een rol: vastzadigheid, oogstmethode, oogsttijdstip en afstelling maaidorser. Karwij is een produkt dat vele jaren goed bewaard kan worden.

Oogstmethode

Loszadige karwijrassen moeten voor het dorsen in het zwad gemaaid worden. Het gemaaide gewas kan zo nog enige tijd drogen en narijpen. Bij hoge stoppels (15 à 20 cm) en een nauwe rijenafstand blijft het gemaaide gewas beter op de stoppel liggen. Het zwad zakt na een paar dagen iets in, waardoor de wind er minder vat op krijgt. Voor een snelle droging moet het zwad niet op de grond komen. Bij goede weersomstandigheden kan het gewas na één week geoogst worden.

Het oogsten kan uitgevoerd worden door onderdoormaaien of met behulp van een opraper. De opraper kan een 'pick-up' (pennenopraper) zijn, maar beter is een ouderwets 'matje' of opraapdoek. Deze voorkomt dat zaad al voor de machine op de grond valt. Van de opraper moet de omtreksnelheid zijn aangepast bij de rijsnelheid, zodat er niet aan het zwad getrokken wordt maar dat het als vanzelf en niet verstoord naar binnen gaat.

Laag maaien en onderdoormaaien geeft kans op meer rattekeutels (Sclerotinia) in het geoogste produkt, omdat in de onderste stengeldelen veel grote rattekeutels zitten.

In 1972 kwam het vastzadige ras Bleija op de Rassenlijst. Hiervoor werd een opbrengstvergelijking gemaakt tussen de loszadige rassen met het oogstsysteem dorsen uit het zwad en vastzadige karwij uit het zwad en van stam gedorst. In de jaren zestig en begin zeventig werden door het PAW en PA (voorlopers PAGV) een aantal proeven en enkelvoudige vergelijkingen op praktijkpercelen aangelegd.

Bij hetzelfde oogstsysteem werd met vastzadige karwij een ongeveer 30 % hogere opbrengst behaald dan met loszadige karwij (tabel 5). Bij van stam dorsen was het verschil kleiner. Vergelijking van de twee oogstsystemen bij vastzadige karwij heeft wisselende resultaten gegeven. Het oogstsysteem zal bij vastzadige karwij waarschijnlijk niet veel invloed hebben op de opbrengst.

In enkele van de proeven en de praktijkpercelen werd het gehalte aan etherische olie bepaald. Bij hetzelfde oogstsysteem werd bij los- en vastzadige karwij geen verschil gevonden. Gemiddeld over 11 praktijkperceel-vergelijkingen gaf loszadige karwij vanuit het zwad gedorst echter een hoger oliegehalte dan vastzadige karwij van stam gedorst: 4,2 ten opzichte van 3,5 %. Dit effect is waarschijnlijk voornamelijk door het latere oogsttijdstip veroorzaakt. Ook uit oogsttijdstippenonderzoek is dit effect gebleken.

Een voordeel van van stam dorsen van vastzadige karwij is dat er dan minder vruchtsteeltjes in het geoogst produkt terechtkomen. Bij toepassing als specerij zijn vruchtsteeltjes een belangrijk nadeel van vastzadige karwij.

Tabel. Zaadopbrengst (kg/ha) van los- en vastzadige karwij bij twee oogstsystemen in proeven en op praktijkpercelen (enkelvoudige vergelijking per perceel), aantal proeven per vergelijking.
beproevingswijzeaantal proevenloszadig
zwadmaaien
vastzadig
zwadmaaien
vastzadig
maaidorsen
proef41.4101.890
praktijk21.0801.310
proef41.660 2.030
praktijk121.560 1.640
proef3 2.0601.910
praktijk1 1.4201.530

Oogsttijdstip

Het vaststellen van het juiste zwadmaaitijdstip van karwij vereist wel enige ervaring. Bij te vroeg maaien krimpen de nog groene zaden. Bovendien droogt het gewas moeilijker en kan bij ongunstig weer eerder schimmel optreden. Te laat maaien geeft zaadverlies. Een egaal gewas is maairijp als een enkel zaadje op de grond gevallen is en vrijwel geen groen zaad meer aanwezig is. Bij scherp drogend weer kan het beste 's ochtends vroeg of 's avonds gemaaid worden om zaaduitval te beperken. Bij goede weersomstandigheden kan het gewas na één week gedorst worden. Bij slechte weersomstandigheden duurt deze periode langer en kan er zaadverlies ontstaan, terwijl ook de kwaliteit achteruit loopt.

Het vaststellen van het juiste tijdstip van maaidorsen vraagt ook enig inzicht. Doorgaans is dit zo'n twee tot drie weken later dan dat van het zwadmaaien bij loszadige rassen. Het gewas is dan iets verder afgerijpt dan loszadige karwij. Voor het verkrijgen van een goede specerij-kwaliteit is het nodig, dat het zaad aan alle zaadschermen bruingekleurd is (doodrijp).

In onderzoek uitgevoerd in de dertiger jaren daalde het oliegehalte over een periode van 16 dagen van 5,1 naar 3,3 %. De hoogste olie- en carvonopbrengst werd verkregen door vier dagen eerder dan 'normaal' te maaien. De hoogste zaadopbrengst werd verkregen op het normale tijdstip. Door het PAGV werd recentelijk onderzoek uitgevoerd naar het effect van het maaidorstijdstip van winter- en zomerkarwij op het carvongehalte. Bij winterkarwij gaf de vroegste oogst het hoogste gehalte. Bij zomerkarwij gaf later oogsten eerst een stijging en vervolgens een daling te zien.

Afstelling dorsmachine

Bij het afstellen van de maaidorser komt het er op aan het gewas net goed uit te dorsen en het zaad vooral niet te beschadigen. Dit laatste kan verlies van etherische olie betekenen. De etherische olie is namelijk een vluchtige olie die is opgeslagen in striemen op de buitenkant van het zaad. Uit twee proeven is gebleken dat het toerental van de dorstrommel meer invloed heeft op het oliegehalte dan de trommelafstand. De trommelafstand moet ongeveer 1 cm zijn.

In 1993 werd het effect van de omtreksnelheid van de dorstrommel nader onderzocht. Verhoging van de snelheid van 14 naar 34 meter per seconde (450 naar 1100 toeren per minuut bij 60 cm diameter) gaf een daling van het olie- en carvongehalte van respectievelijk 0,3 en 0,2 %. Het zaad werd met een hoog vochtgehalte gedorst. Bij een normaal vochtgehalte tijdens het oogsten zou het effect anders kunnen zijn. Bij een lage omtreksnelheid moet de rijsnelheid ook aangepast zijn.

Een lage omtreksnelheid van de dorstrommel bij vastzadige karwij geeft volgens een in 1974 door het PA uitgevoerde proef meer steeltjes in het geoogste produkt.

Afbeelding. Rijp karwijzaad met nog vastzittende steeltjes.

Drogen, schonen en bewaren

Na het dorsen dient het zaad, om broei en kwaliteitsverlies te voorkomen, te worden gedroogd tot een vochtgehalte van ongeveer 12 %. Het drogen kan worden uitgevoerd met (droge) buitenlucht of met iets (tot 300 C) opgewarmde lucht.

Behalve droging is meestal ook schoning van het zaad noodzakelijk. Hierbij wordt het zaad zoveel mogelijk gezuiverd van stengeldeeltjes, vruchtsteeltjes (de zogenaamde angeltjes), sclerotiën van rattekeutelziekte en andere verontreinigingen.

Bewaring van karwijzaad gedurende enkele jaren is goed mogelijk, mits het vochtgehalte 12 % of lager is. De partij moet vrij gehouden worden van muizen. Het komt nogal eens voor dat karwijzaad wordt verontreinigd met 'muizenvuil'. Bij bestemming voor menselijke consumptie is dit beslist ontoelaatbaar.

Bij langdurige bewaring kan de [INVALID URL] problemen geven.

Gebruik van karwij

Zaden

Het grootste gedeelte van de karwijzaadproduktie komt rechtstreeks in de consumptiesfeer terecht als specerij. Het wordt gebruikt bij de productie van o.a kaas, worst, brood en gebak en het bereiden van vlees en groenten.

Etherische karwijolie

Karwij zaad wordt ook gebruik voor de winning van karwijolie. De etherische karwijolie is een heldere, kleurloze vloeistof, die onder invloed van licht en lucht door verharsing geel kan worden. Van karwij is bekend dat de etherische olie voor circa 95-99% uit d-carvon en d-limoneen bestaat. Het aandeel carvon in de olie is iets hoger dan het aandeel limoneen. Bij destillatie kan uit het zaad ruim 4% etherische olie gewonnen worden.

De etherische zaadolie van karwij bevindt zich in de oliestriemen, een soort kanaaltjes in de wand van de vruchtjes. De etherische olie wordt waarschijnlijk in de cellen rond de oliestriemen gesynthetiseerd en van daaruit in de striemen afgescheiden en dus niet van elders uit de plant aangevoerd (Bouwmeester, 1991). Evenals bij andere schermbloemigen worden de oliestriemen reeds lang voor de bloei in de celwanden van zeer jonge vruchtbeginsels gevormd. Tijdens de bloei en de afijping van de vrucht neemt de hoeveelheid olie langzamerhand toe.