Publicatie datum: 30-04-2004
Teelthandleiding groenbemesters - Kruisbloemigen
In dit hoofdstuk van de teelthandleiding groenbemesters wordt ingegaan op de positieve en negatieve aspecten van kruisbloemige groenbemesters.
De kruisbloemigen danken hun goede naam als groenbemester vooral aan de snelle kieming, de vlotte grondbedekking en het feit dat ze ook bij lage temperaturen nog behoorlijk goed doorgroeien. Bovengronds geven ze een massaal gewas dat onkruid goed kan onderdrukken. Ondergronds laten ze het echter wat afweten. Ze vormen een soms indrukwekkende penwortel maar door het geringe aantal zijwortels is de totale wortelmassa veel minder dan van grassen en de meeste vlinderbloemigen.
In Nederland worden vooral [INVALID URL] en [INVALID URL] en in mindere mate [INVALID URL] gebruikt als kruisbloemige groenbemester. Gele mosterd en bladkool zijn erg gevoelig voor knolvoet zodat ze beter niet geteeld kunnen worden in een bouwplan met koolsoorten.
Kruisbloemige groenbemesters zijn waardplanten voor het witte en het gele bietencysteaaltje. Door de teelt van waardplanten kan de aaltjespopulatie toenemen, terwijl bij de teelt van onvatbare gewassen of bij het braak laten liggen van de grond de aaltjespopulatie afneemt. Door de teelt van resistente rassen van bladrammenas en gele mosterd is het onder bepaalde omstandigheden mogelijk om een bestrijding van het witte bietencysteaaltje te krijgen. Deze rassen lokken de aaltjes wel, maar er treedt geen vermeerdering op. Deze bestrijding is alleen mogelijk wanneer de bodemtemperatuur 15-25 °C bedraagt. Bij een lagere bodemtemperatuur komt namelijk slechts een deel van de cysten uit. De jonge aaltjes in de "slapende" cysten worden niet bestreden. In de praktijk betekent dit dat alleen bij een zaaitijd vóór 1 augustus iets verwacht mag worden van een biologische bestrijding. Uiteraard hangt het effect niet af van de exacte datum maar van de bodemtemperatuur. Alle rassen van bladrammenas en gele mosterd die in de Aanbevelende Rassenlijst voor landbouwrassen worden beschreven zijn resistent tegen het witte bietencysteaaltje (bca). Er bestaan verschillen tussen de rassen in de mate van bca-resistentie. De zogenaamde "pf/pi"-waarde is een maatstaf voor de resistentiegraad. Het getal is een weergave van de omvang van de eindpopulatie (pf) van de aaltjes ten opzichte van de beginpopulatie (pi) in een pottenproef. Bijvoorbeeld: bij een pf/pi waarde van 0,1 bedraagt de eindpopulatie nog maar 10% van de aaltjespopulatie bij het begin. Voor een goede aaltjesbestrijding is het ook nodig dat de bouwvoor snel en volledig wordt doorworteld. Alleen wanneer een wortel van bladrammenas of gele mosterd in de buurt van de cysten komt beginnen de cysten uit te komen. Om een snelle en intensieve doorworteling van de bouwvoor te krijgen is een goede structuur van de grond en voldoende zaaizaad en stikstof nodig.
Kruisbloemigen bevatten glucosinolaten die bij vertering kunnen worden omgezet in voor aaltjes en schimmels giftige stoffen. Glucosinolaten zijn er in zeer veel vormen en er kunnen zeer verschillende afbraakprodukten worden gevormd met meer of minder dodende werking. Bij de huidige stand van kennis is nog onduidelijk welke rassen op welk moment de juiste inhoudsstoffen bevatten en hoe en wanneer ze moeten ingewerkt om gebruik te kunnen maken van deze op zich positieve eigenschap. Om te stellen dat kruisbloemige groenbemesters aaltjes- en schimmeldodend zijn via de glucosinolaten gaat op dit moment te ver.