Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 30-04-2004

Teelthandleiding groenbemesters - Bladrammenas

In dit hoofdstuk van de teelthandleiding groenbemesters worden de eigenschappen van bladrammenas besproken.

Algemeen

Bladrammenas is een weinig knolvormende vorm van rammenas en is geschikt voor alle grondsoorten. Het gewas heeft een snelle beginontwikkeling en vormt in korte tijd een massaal gewas dat gemakkelijk onkruid onderdrukt. De begingroei is wel iets minder vlot dan van gele mosterd. Bladrammenas is, vergeleken met gele mosterd, minder gevoelig voor nachtvorst. Daardoor kan het nog vrij lang doorgroeien en ook bij late zaai nog voldoende gewas vormen om het land 's winters te beschermen. Wanneer echter de vorst intreedt vriest ook bladrammenas dood. De planten hebben penwortels, maar door de beperkte hoeveelheid zijwortels is de doorworteling van de grond en de wortelopbrengst veel minder dan bij grasgroenbemesters. De stengels en bladeren van het gewas zijn behaard. Bij vroege zaai komt bladrammenas snel in bloei, maar er zijn grote rasverschillen. Bladrammenas wordt geteeld vanwege de toevoer van organische stof, als N-vanggewas, als bietencysteaaltjesbestrijder en als bescherming van de grond tegen verstuiven.

Zaaien

Bladrammenas is geschikt voor zaai op braakpercelen in het voorjaar (bietencysteaaltjesbestrijding) en in de stoppel (na de oogst van een cultuurgewas). Bij stoppelzaai is onderscheid te maken in een vroege stoppelzaai en een late stoppelzaai. Onder een vroege stoppelzaai wordt verstaan een zaaitijd vóór 1 augustus. Deze is vooral bedoeld om naast groenbemesting ook nog enige bestrijding van bietencysteaaltjes te hebben. Bladrammenas kan tot uiterlijk begin september worden gezaaid. Het gewas slaat snel aan en heeft ook bij lage temperaturen nog een behoorlijke productie. Van een bestrijding van bietencysteaaltjes mag echter niet veel meer verwacht worden bij late zaai omdat de bodemtemperatuur hiervoor te laag is. Vanaf 1 mei kan bladrammenas op braakpercelen gezaaid worden; alleen op deze manier wordt optimaal gebruikgemaakt van de mogelijkheden tot bietencysteaaltjes-bestrijding. Het gewas moet wel minimaal 1x keer geklepeld of gemaaid worden om zaadvorming en opslagproblemen te voorkomen.
Voor de bollenteelt is het effect van teeltduur van bladrammenas met betrekking tot een besmetting met T. similis en TRV onderzocht. De verschillende teeltduren (representatief voor bollenteelt) hadden geen effect op het aantal T. similis aaltjes (in vergelijking met braak), en gaven in dezelfde mate afname van de TRV druk en reductie van de TRV aantasting in gladiool.
Afhankelijk van zaaitijd en duizendkorrelgewicht (10-20 gr) is er 20-50 kg zaaizaad nodig. Een dichte stand resulteert in een intensievere doorworteling van de bouwvoor. Zo komen meer bietencysteaaltjes binnen het bereik van de wortels. Er kan met een nokkenradzaaimachine gezaaid worden op een rijenafstand van 10-25 cm en een zaaidiepte van 2-3 cm. Bij de teelt ter bestrijding van bietencysteaaltjes heeft een nauwe rijenafstand (betere plantverdeling) de voorkeur.

Rassenkeuze

Bij bladrammenas zijn de snelheid van grondbedekking, laatheid bloei en aaltjesresistentie de belangrijkste eigenschappen waarin rassen kunnen verschillen. Bij een zaai op braakpercelen en in een vroege stoppel hebben laatbloeiende rassen met een zeer goede aaltjesresistentie de voorkeur. Alle rassen van bladrammenas die op de Rassenlijst staan zijn resistent tegen het witte bietencysteaaltje (bca); er bestaan echter verschillen tussen de rassen in de mate van bca-resistentie. Om de werking tegen aaltjes lange tijd te behouden dient een gewas op braakpercelen een goede hergroei te vertonen na klepelen/maaien.
Bij zaai in een late stoppel dient een ras gekozen te worden met een snelle beginontwikkeling.
Meer informatie over rassen en rasverschillen is te vinden in de Aanbevelende Rassenlijst voor Landbouwgewassen en in de PPO-Rassenbulletins.

Afbeelding 1. Kies een laatbloeiend ras bij een vroege stoppelzaai. Dit voorkomt op voorhand opslagproblemen

Bemesting

Bladrammenas is een sterk stikstofbehoeftig gewas, en afhankelijk van de voorvrucht en de vruchtbaarheid van de bodem is een startgift van 40-80 kg N per ha nodig. Het is een uitstekend gewas wanneer in de stoppel dierlijke mest wordt uitgereden. Bladrammenas heeft namelijk de mogelijkheid veel stikstof op te nemen en dit voor een groot deel de winter over te dragen, zodat het ter beschikking kan komen aan een volggewas. Bladrammenas laat in het najaar weinig stikstof achter in de bouwvoor. Het is derhalve prima geschikt als N-vanggewas. Omdat de C/N-verhouding echter vrij laag is komt de vertering snel op gang en kan een (groot) deel van de vastgelegde stikstof gedurende de winter en vroege voorjaar vrijkomen en verloren gaan.

Ziekten

Bladrammenas is een van de weinige kruisbloemigen die niet vatbaar is voor knolvoet. Het gewas kan daarom zonder knolvoetproblemen worden geteeld in een bouwplan met koolsoorten.
Bladrammenas is ook ongevoelig voor Pythium en voor Rhizoctonia solani. In een bouwplan waarin problemen met Rhizoctonia optreden in bijvoorbeeld suikerbiet, peen of schorseneren kunnen deze gewassen daarom beter door bladrammenas worden voorafgegaan.

Plagen

In bladrammenas als zomerteelt kunnen de populaties van het koolmotje (Plutella xylostella) zich opbouwen. De schade in de bladrammenas zelf blijft meestal beperkt. Maar de bladrammenas is dan vanaf juli tot eind augustus wel een uitvalsbasis en kan problemen veroorzaken in omliggende spruitkoolpercelen.
Met name op de kleigronden kan de teelt van bladrammenas het probleem met naaktslakken in het volggewas versterken.

Onkruiden

Bladrammenas heeft een zeer snelle beginontwikkeling en vormt in korte tijd een massaal gewas dat de bodem zeer goed bedekt en gemakkelijk onkruid onderdrukt. Onkruidbestrijding in bladrammenas is dan ook niet nodig.

Aaltjes

Bladrammenas is in principe waardplant voor het witte en het gele bietencysteaaltje. Alle rassen op de Nederlandse rassenlijst zijn echter resistent en in staat om (bij een vroege zaai) de aaltjespopulatie (sterk) te laten afnemen. Vrijlevende wortelaaltjes (Trichodoriden en Paratrichodoriden) vermeerderen weinig op bladrammmenas, en het door deze aaltjessoorten overgebrachte tabaksratelvirus (TRV) vermeerdert zich helemaal niet. Vergeleken met raaigrassen en gele mosterd is bladrammenas ook een minder goede waardplant voor maïswortelknobbelaaltjes. Over het algemeen kan gesteld worden dat bladrammenas een gunstige uitwerking heeft en problemen met aaltjes vermindert. Negatieve uitzondering vormt het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans dat zich sterk op bladrammenas vermeerdert en het noordelijk wortelknobbelaaltje (Meloidogyne hapla) dat matig vermeerdert.

Onderwerken

Afhankelijk van het zaaitijdstip en de gewasgroei is voor het ploegen in de herfst een voorbewerking nodig. Bij een vroege (stoppel)zaai ontwikkelt zich een vrij massaal gewas dat eerst geklepeld of gemaaid moet worden om het volledig onder te kunnen werken. Ploegen na de winter kan zonder voorbewerking worden uitgevoerd; het gewas is vrij gevoelig voor vorst en zal gedurende de winter afsterven.

Opslag

Bij het zaaien van bladrammenas in het voorjaar op braakpercelen schieten alle rassen, ook de zeer laat bloeiende, in bloei en vormen kiemkrachtig zaad. Om opslagproblemen te voorkomen (maar ook om de aaltjeslokkende werking te behouden) dient het gewas geklepeld of gemaaid te worden zodra ca. 50% van de planten in bloei staat. Ook bij een vroege stoppelzaai kunnen vroegbloeiende rassen kiemkrachtig zaad vormen. Om opslagproblemen te voorkomen dient het gewas geklepeld of gemaaid te worden voordat zaadvorming plaats heeft gevonden. Beter is het om een laatbloeiend ras te kiezen bij een vroege stoppelzaai. Bij een zaaitijd na 1 augustus is de kans op opslag door zaad niet erg groot.
Sommige rassen kunnen knollen vormen die in zachte winters overwinteren en in het voorjaar weer uitlopen. Goed ploegwerk kan dit voorkomen.

Afbeelding 2: Hergroei van bladrammenas na klepelen. Klepelhoogte kan variëren van 10 tot 30 cm

Drogestofopbrengst

De drogestofopbrengst van bladrammenas kan vooral bij een ruime stikstofbemesting hoog zijn. Bij een goed geslaagd gewas bedraagt dit circa 4.500 kg per ha. De verse massa (ruim 30 ton per ha) kan voor voederwinning worden gebruikt, maar dit gebeurt echter nauwelijks omdat de smakelijkheid te gering is.

Teeltkosten

De kosten van de teelt van bladrammenas bestaan vooral uit de zaaizaadkosten en de kosten voor een stikstofbemesting. De arbeidsbehoefte bestaat bij een stoppelzaai uit een grondbewerking en/of een zaaibedbereiding, het zaaien en eventueel een voorbewerking voor het ploegen. Bij het zaaien op braakpercelen dient het gewas bovendien nog één à twee keer geklepeld of gemaaid te worden.
Materiële kosten:
zaaizaad: 30 kg à € 3,30 (incl. BTW) = € 100
N-bemesting: 50 kg à € 0,50 = € 25