Publicatie datum: 15-06-2005
Teelthandleiding graszaad - schimmelziekten
In dit hoofdstuk van de teelthandleiding graszaad is informatie te vinden over schimmelziekten in graszaad.
In de graszaadteelt kan een aantal specifieke schimmels van betekenis zijn. In hoeverre ze van invloed zijn voor de zaadproductie, is slechts van een enkele aantasting bekend. In dit hoofdstuk wordt allereerst een korte beschrijving gegeven van de belangrijkste ziekten. ...
Overzicht schimmelziekten
Meeldauw (Erysiphe graminis)
Op graszaadpercelen kan zowel in de nazomer als in het voorjaar een aantasting voorkomen van echte [INVALID URL]. Deze aantasting kan bij alle grassoorten voorkomen.
In augustus/september ontstaan verspreid op de bladeren witte stippen, die later een wit/grijs schimmelpluis vormen. Het aangetaste blad sterft af. De activiteit van de meeldauw neemt af naarmate de buitentemperatuur daalt. Na half oktober heeft een bestrijding van meeldauw dan ook weinig effect meer op de groei van het veldbeemd.
Met eenvoudige teeltmaatregelen, zoals het kort maaien in augustus, zal er een open gewas ontstaan dat minder kwetsbaar is voor een aantasting van meeldauw.
In het voorjaar (omstreeks half mei) ontstaat niet zelden een nieuwe aantasting.
Bruinevlekkenroest (Puccinia brachypodii)
Naast veldbeemd zijn ook bosbeemd, ruwbeemd en tuintjesgras gevoelig voor deze roest. Verder bestaat er tussen de veldbeemdrassen verschil in vatbaarheid. Sporen kunnen het gehele jaar op het veldbeemd voorkomen. De schimmel vormt bruine ronde vlekjes op bladeren, bladschede en pluim. De beginaantasting is vaak in haarden. De aantasting van bruinevlekkenroest is het grootst in het voorjaar tot half juni, wanneer deze een hoogtepunt bereikt. Daarna neemt de aantasting tot aan de oogst af.
Kroonroest (Puccinia coronata)
Deze schimmelziekte komt vooral voor bij Engels raaigras in augustus en september, met name op percelen die onder dekvrucht zijn gezaaid. Het diploïde Engels raaigras is vatbaarder dan het tetraploïde. De verschillen in vatbaarheid tussen de rassen zijn vrij groot (zie Rassenlijst). De roestaantasting in de nazomer is duidelijk zichtbaar in ronde oranje-bruine sporenknopjes die onregelmatig op de bladeren voorkomen. Op de zaadstengels en de zaden komen ze echter niet voor.
Sneeuwschimmel (Monographella nivalis)
De ziekte komt soms in ernstige mate voor bij roodzwenkgras in de herfst en in de winter. Het is vaak moeilijk vast te stellen of de gewasschade is veroorzaakt door de winter (vorst) of door de schimmel. Bij langdurige sneeuwbedekking op onbevroren grond kan de uitbreiding van de schimmel sterk zijn. Gewassen op gronden met een hoge pH zijn vatbaarder voor deze schimmel.
Het aangetaste gras stagneert in de groei en is aanvankelijk pleksgewijs lichtbruin van kleur. In een meer gevorderd stadium wordt de kleur grijs-wit; de planten drogen uit en sterven meestal af.
Het gras of de stoppel maaien, evenals de stikstofbemesting geven voor half september, beperkt de aantasting.
Oogvlekkenziekte (Pseudocercosporella herpotrichoides)
In Engels- en Italiaans raaigras, maar ook in roodzwenkgras is vanaf ongeveer half april een aantasting mogelijk. De zichtbare aantasting is een vlekje op de bladschede, waarna later in de tijd evenals bij de granen een oogvlek op de stengel volgt. De bezettingsgraad kan 15 tot 20% van de zaadstengels zijn.
Bladvlekkenziekte (Drechslera- en Ascochyta soorten)
Schimmels behorend tot de geslachten Drechslera en Ascochyta kunnen in verschillende grassoorten bladvlekkenziekte veroorzaken. Er bestaan duidelijke verschillen in vatbaarheid tussen de rassen.
De schimmels gaan over met het zaad. Vanuit aangetast zaad groeit een besmette kiemplant waarop sporen worden gevormd die via regen en wind worden verspreid. Deze sporen kunnen de nog niet besmette planten infecteren. In gelegerde gewassen kunnen bloeiwijzen en het nieuwe zaad worden geïnfecteerd.
Bij de raaigrassen ontstaan op het blad kleine, bruine vlekken die zich langs de nerven uitbreiden en versmelten tot netvormige vlekken. In het voorjaar en de vroege zomer zijn deze schimmels voornamelijk te vinden op het afstervende gras, onderin het gewas.
Bij de beemdgrassen zijn de vlekjes aanvankelijk donkerpaars-bruin; deze groeien in de lengterichting uit tot vrij grote vlekken. De grote vlekken vallen op door een licht centrum dat omgeven is door een donkerbruine tot purperbruine rand. De aantasting kan zich ook uitbreiden tot bloeistengel en bloeiwijze.
Maaien en afvoeren van het gras in de herfst kan de aantasting in het voorjaar beperken.
Oranje-strepenroest (Puccinia poarum)
Deze roest komt vooral op veldbeemdgras voor; er zijn rasverschillen. Bosbeemd, ruwbeemd en tuintjesgras worden ook aangetast. De roest kan zowel in het voorjaar tot aan de oogst, als in het najaar in het gewas voorkomen. De aantasting begint pleksgewijs in haarden en breidt zich vandaar uit.
Oranje-strepenroest is te herkennen aan geeloranje vlekjes op de bladeren, die als strepen over het blad gaan en aan sporen die op de halmen en bloeiwijzen aanwezig zijn. De geeloranje sporen vormen later de wintersporen die zwart van kleur zijn.
Zwarte roest (Puccinia graminis)
Deze roestsoort is in ons land tot nu overwegend alleen op Engels raaigras waargenomen, een enkele maal in struisgras en beemdlanbloem. In Frankrijk komt deze schimmelaantasting ook in rietzwenkgras voor.
In september/oktober zijn zwarte sporen op de grasspruiten aanwezig. In de winter vriest deze roest meestal dood. De infectie die in sommige jaren voorkomt, kan echter vanaf het einde van de bloeiperiode een sterke opbrengstderving geven. Vanuit infectiehaarden van 1 tot 3 m2 doorsnede kan de roest zich snel over het perceel uitbreiden. De haarden vallen op als een bruine vlek. Bij nadere waarneming zijn de bruine sporen vooral aanwezig op de halmen en op de bloempakjes.
Ook bij deze schimmelziekte zijn er verschillen in vatbaarheid tussen de rassen.
Blinde-zadenziekte (Gloeotinia temulenta)
Deze schimmelziekte is in raaigraspercelen altijd wel latent aanwezig zonder veel schade te doen. Onder specifieke omstandigheden (in natte zomers) kan zich een sterke opbouw van de ziekte voordoen. Volgroeide en op het oog gezonde zaden hebben dan een lage kiemkracht, die te wijten is aan een besmetting met de [INVALID URL]. De schimmel gaat door middel van geïnfecteerde zaden met het zaaizaad over in de grond. In het voorjaar ontstaan kleine paddestoeltjes waaruit sporen vrijkomen die met de luchtstromingen gedurende de bloei een schimmelinfectie aan het vruchtbeginsel veroorzaken. De nieuw gevormde zaden worden dan weer met de schimmel doorwoekerd, waardoor het zaad zijn kiemkracht verliest. Hoewel zwaar aangetaste zaden veelal lichter zijn, is het effect van schonen beperkt.
Infectie kan dus alleen plaatsvinden als het gras bloeit in de periode dat de schimmel sporen maakt. In Nederland komt de ziekte voor bij Italiaans- en Westerwolds raaigras, zowel in diploïd als tetraploïd zaad en in vroeg bloeiende selecties van Engels raaigras. Daarnaast wordt het sporadisch in roodzwenkgras en rietzwenkgras waargenomen. De ziekte wordt het meest waargenomen in overjarige percelen.
Gezond uitgangsmateriaal is dus een eerste vereiste. Bestrijding van de ziekte tijdens de gewasgroei met chemische middelen is niet bekend. De schimmel kan wel in het zaad gedood worden door een onderdompeling van twee uur in water van 45°C, waarna het zaad wordt teruggedroogd. Bij een geringe besmetting kan het zaaizaad ongeveer twee jaar worden bewaard, waarbij de activiteit van de schimmel afneemt en het zaad alsnog kan worden gebruikt. Zaaizaadbehandeling met een fungicide leidde niet tot bevredigende resultaten.
Geadviseerd wordt besmet zaad dieper te zaaien (2 à 3 cm), zodat nauwelijks paddestoeltjes gevormd kunnen worden en daardoor besmetting achterwege blijft. Bij meerdere oogstjaren van een perceel dient bij een besmet perceel het aanhouden voor een volgende oogst te worden ontraden. Het verbranden van oogstresten, wat een goede bestrijdingsmethode is die o.a. in Oregon wordt toegepast, is immers in Nederland op de meeste plaatsen verboden.
Stoppels van een besmet perceel moeten goed worden ondergeploegd.
Moederkoren (Claviceps purpurea)
Bij diverse grassoorten is bij de oogst de aanwezigheid van moederkoren in het zaad mogelijk. In ons land komt de aantasting het meest in zaadpartijen van veldbeemd voor. De mate van aantasting kan tussen de rassen van deze soort verschillen. Er blijkt een toename te zijn naarmate het perceel meerdere jaren geoogst wordt. Door schoning kan een deel van de zwart/violette sclerotiën worden verwijderd, maar steeds zullen sporen achterblijven.
De exporteisen van sommige landen ten aanzien van het voorkomen van sclerotiën zijn streng. De verspreiding van de schimmel in het veld heeft veel overeenkomsten met die van de blindezadenziekte. Vanuit de paddestoeltjes worden de sporen tijdens de bloei door de wind, maar ook door insecten verspreid. De sporen infecteren de bloempjes. De aanwezigheid van honingdauw op het gewas aan het einde van de bloeitijd is een indicatie voor aantasting.
Stoppels van besmette percelen goed onderploegen en uitgaan van zaaizaad zonder sclerotiën zijn goede voorzorgsmaatregelen. De toepassing van een fungicide rondom de bloei kan de aantasting verminderen.
Endophyten (Acremonium spp.)
Endophyten zijn schimmels die vanuit het zaad de plant binnengroeien. De schimmeldraden komen uitsluitend tussen de cellen voor. Pas in 1977 werd de schimmel in de VS in rietzwenkgras ontdekt. Later is de schimmel ook waargenomen in raaigrassen.
Planten die door de schimmel zijn geïnfecteerd tonen geen ziektesymptomen maar kunnen een verhoogde tolerantie tegen stress en een verhoogde resistentie tegen insecten hebben. Als gevolg van deze positieve eigenschappen wordt gras soms kunstmatig met de schimmel geïnfecteerd. Een nadeel is dat bij opname van geïnfecteerd gras door rundvee en schapen er bij deze dieren vergiftigingssymptomen (onder andere geringere groei en melkproductie) op kunnen treden. Deze symptomen ontwikkelen zich het sterkst bij hitte maar ook bij lagere temperaturen zijn er nadelige effecten op de groei van het vee.
Uit recent Frans onderzoek blijkt dat door middel van een warmtebehandeling van het zaaizaad of een zaaizaadontsmetting de aanwezigheid van endophyten in kiemplanten van Engels raaigras en rietzwenkgras kan worden verminderd.
Toepassing fungiciden
Zaaizaadontsmetting
Hoewel het zaad van grassen door verschillende ziekten kan zijn aangetast, is door het ontsmetten van goedgekeurd zaaizaad in het Nederlandse onderzoek bij veldbeemdgras geen betere veldopkomst en beginontwikkeling verkregen.
Nazomer/najaar
De schade die schimmelziekten in deze periode van het jaar kunnen veroorzaken, hangt af van de grassoort en de mate van ontwikkeling.
Engels raaigras
Kroonroest in Engels raaigras die onder een dekvrucht is gezaaid, zal de ontwikkeling van het gewas wel remmen maar dit hoeft nog niet ten koste te gaan van de zaadopbrengst. Pas als er door de roestaantasting op flinke schaal hele planten wegvallen, kan bij gewassen die bestemd zijn voor de eerste oogst schade ontstaan. Bij dichtere gewassen die bestemd zijn voor de tweede oogst zal deze ziekteaantasting vermoedelijk vrijwel nooit tot een daling van de zaadopbrengst leiden.
Veldbeemdgras
Aantasting door meeldauw en roest van een veldbeemdgewas dat in de nazomer/herfst nog zwak ontwikkeld is, kan tot een aanzienlijke vermindering van de zaadopbrengst leiden. De schimmelaantasting vertraagt de groei en ontwikkeling van de spruiten. Dit kan tot gevolg hebben dat er voor de winter onvoldoende dichtheid is van sterk ontwikkelde spruiten die gevernaliseerd kunnen worden en in het voorjaar bloeihalmen vormen. Bij overjarige dichte gewassen hoeft men vermoedelijk minder beducht te zijn voor deze schade. Onderzoek in de periode 1997 tot en met 2001 leverde slechts een gedeeltelijke bevestiging van deze benadering op (zie tabel 1). Door een vroege zaai werd geprobeerd sterk ontwikkelde gewassen te verkrijgen en door een late zaai zwak ontwikkelde gewassen.
herfstbespuiting | spruiten / m2 herfst / winter | pluimdichtheid / m2 | zaadopbrengst (kg/ha) | |||
niet | wel | niet | wel | niet | wel | |
vroege zaai | 5.620 | 6.430 | 2.460 | 2.590 | 1.050 | 1.100 |
gangbare zaai | 4.160 | 4.780 | 1.910 | 2.220 | 1.120 | 1.130 |
late zaai | 4.360 | 5.170 | 1.590 | 1.970 | 1.010 | 1.090 |
gemiddeld | 4.710 | 5.460 | 1.990 | 2.260 | 1.060 | 1.110 |
Een verklaring voor het wat andere resultaat dan verwacht werd is dat het gewas dat vroeg werd gezaaid en zich voor de winter sterk kon ontwikkelen veel sterker door vooral oranje-strepenroest werd aangetast dan het laat gezaaide gewas dat voor de winter wel veel zwakker stond maar wel veel gezonder bleef. Het relatief gezonde gewas van de late zaai kon zich voor de winter toch nog behoorlijk ontwikkelen. Doordat de spruiten fijner waren, was de pluimdichtheid wel lager dan bij een eerdere zaai. Bij alle zaaitijden nam de spruitdichtheid voor de winter en de pluimdichtheid toe. Het effect van de fungicidebespuiting in de herfst was gemiddeld over de zaaitijden niet spectaculair. In één van de proeven leidde de herfstbespuiting bij de vroege zaai tot extra legering en daarmee tot een negatief effect op de zaadopbrengst.
Hiermee blijven de criteria voor de ziektebestrijding in veldbeemdgras in de herfst helaas onduidelijk.
Voorjaar/zomer
De bestrijdingscriteria die voor de granen gelden, zijn niet zonder meer op de graszaadgewassen van toepassing. Een belangrijke reden hiervoor is dat de zaadvulling bij graszaadgewassen voor een veel belangrijker deel door de aar/pluim zelf gebeurt dan bij de granen en dat de rol van vlagblad en stengel geringer is dan bij de granen.
Schimmelziekten die met name de aar/pluim infecteren, veroorzaken vooral bij een vroege infectie dan ook veelal grote schade. Bij schimmelziekten die eerder het gewas infecteren, is dat minder duidelijk.
Engels raaigras / veldbeemdgras
Uit onderzoek halverwege de tachtiger jaren bleek dat de toepassing van een fungicide in het voorjaar bij Engels raaigras gemiddeld wel rendabel was (ook al kwamen er geen of nauwelijks ziekten voor) maar bij veldbeemd niet. Het beste stadium van toepassing bleek net voor bloei te zijn. In deze proevenserie in veldbeemdgras kwam relatief weinig aantasting door oranje-strepenroest voor. Later onderzoek maakte duidelijk dat als deze ziekte wel in sterke mate voorkomt (zoals in 1995) er een verhoging van de zaadopbrengst tot 40 procent mogelijk is door een éénmalige fungicidebespuiting met Matador (tebuconazool/triadimenol). De opbrengstverhoging door [INVALID URL] was in deze proeven hoger dan bij de toepassing van Tilt en Corbel (zie tabel 2).
In de proeven die in tabel 1 zijn vermeld nam door een bespuiting kort voor bloei met Corbel (fenpropimorf) de zaadopbrengst gemiddeld over zes proeven met ruim 120 kg per ha toe. Bij het optreden van oranje-strepenroest in veldbeemdgras verdient een ziektebestrijding dan ook zeker aanbeveling voordat deze de pluim infecteert. Vooral de aantasting van de pluim door deze schimmelziekte lijkt zeer schadelijk.
behandeling | veldbeemdgras | Engels raaigras | ||
1995 (2)* | 1996 (2) | 1994 (3) | 1995 (2) | |
onbehandeld | 1.060 | 1.870 | 1.304 | 1.630 |
Corbel | 1.220 | 1.860 | - | - |
Tilt | 1.230 | 1.880 | 1.393 | 1.667 |
Matador | 1.450 | 1.860 | 1.490 | 1.813 |
*: ( ) = aantal proeven
Aangetoond werd in het onderzoek van 1994 en 1995 dat de effectiviteit van Matdor tegen zwarte roest in Engels raaigras sterker was dan van Tilt wat tot uitdrukking kwam in een sterkere verhoging van de zaadopbrengst (zie tabel 2). (In de proevenserie van de tachtiger jaren kwam geheel geen zwarte roest voor).
Roodzwenkgras
Hoewel in deze soort weinig ziekten voorkomen, bleek de toepassing van een fungicide tot een verhoging van de zaadopbrengst te kunnen leiden. In tegenstelling tot veldbeemdgras en Engels raaigras leidde een bespuiting met Matador niet tot een beter resultaat dan de toepassing van Tilt (tabel 3). De opbrengstverhoging was terug te voeren tot een groter aantal gevulde zaden.
behandeling | 1995 (2) | 1996 (2) |
onbehandeld | 930 | 1.460 |
Tilt | 1.000 | 1.520 |
Matador | 1.010 | 1.430 |
Italiaans en Westerwolds raaigras
In navolging van het onderzoek in roodzwenkgras werd ook onderzoek uitgevoerd naar de effecten van ziektebestrijding in de raaigrassen met een geringer areaal dan Engels raaigras namelijk Italiaans en Westerwolds raaigras.
Bij Italiaans raaigras trad één jaar (1998) meer bladvlekkenziekte op dan in de andere proefjaren. Deze werd door een bespuiting kort voor bloei het meeste werd teruggedrongen. Hierdoor bleef het blad langer levend. Kroonroest werd het beste aangepakt door een bespuiting kort na bloei maar de relatie met de zaadopbrengst was niet sterk.
Bij Westerwolds raaigras gaf een bespuiting voor de bloei het laagste percentage dood blad maar een toename van bladvlekkenziekte. Bladvlekkenziekte werd door de bespuiting na bloei het beste bestreden.
Een bestrijding kort voor bloei was gemiddeld bij Italiaans raaigras wel en bij Westerwolds raaigras niet rendabel (tabel 4) .
jaar | Italiaans raaigras | Weterwolds raaigras | ||
onbehandeld | Tilt | onbehandeld | Tilt | |
1997 | 2.245 | 2.252 | 1.944 | 1.993 |
1998 | 1.532 | 1.800 | 1.307 | 1.393 |
1999 | 2.447 | 2.589 | 2.928 | 2.901 |
gemiddeld | 2.074 | 2.214 | 2.060 | 2.096 |