Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-06-2005

Teelthandleiding graszaad - graszaad in het bouwplan

In dit hoofdstuk van de teelhandleiding graszaad is informatie te vinden over het belang van perceelskeuze, vruchtwisseling, bodemvruchtbaarheid en mechanisatie.

Perceelskeuze

Graszaad stelt geen speciale eisen aan de grondsoort. Wel zijn factoren als structuur en vochtvoorziening van invloed op de te behalen opbrengsten. Op een droogtegevoelige grond zal daarom gekozen dienen te worden voor een vroege soort om eventuele droogteschade zoveel mogelijk te ontwijken.
Verder is ook de aanwezige of de te verwachten onkruidbezetting heel belangrijk. Percelen waar probleemonkruiden zoals kweek en wilde haver veelvuldig voorkomen, zijn niet geschikt. Ook duist en straatgras kunnen een probleem zijn. Opslag van als groenbemestinggewas geteeld Engels- of Italiaans raaigras, die niet goed is ondergeploegd, kan leiden tot afkeuring van het perceel. Wordt Engels raaigras voor zaadteelt in het bouwplan opgenomen, dan verdient het aanbeveling om bij de keuze van een gras als groenbemestinggewas hetzelfde ras te nemen. Bij een intensieve graszaadteelt kan dan ook beter gekozen worden voor andere groenbemestinggewassen dan gras.
Bij de perceelskeuze dient rekening gehouden te worden met eventuele graszaadteelt op een naburig perceel. Er gelden minimumafstanden voor een aantal soorten/typen; zie hiervoor het onderdeel keuring in de inleiding.

Inpasbaarheid in het bouwplan

De inpasbaarheid in het bouwplan hangt af van een aantal aspecten. Hierbij is de mogelijkheid tot inzaai onder dekvrucht of open land zaai, een eenjarige of tweejarige teelt en het oogsttijdstip in verband met de gewenste arbeidsverdeling van belang.
Zowel veldbeemd als roodzwenk zijn langzaam groeiende soorten en worden meestal onder dekvrucht gezaaid. Aangezien ze meestal twee oogstjaren blijven liggen, hebben ze een grote invloed op de samenstelling van het bouwplan. In een intensief bouwplan met 50% of meer rooivruchten passen deze soorten dan ook niet zo goed. Daar waar een 1 op 3 of 1 op 4 teelt vanwege vruchtwisselingeisen niet goed mogelijk of gewenst geacht wordt, zijn er wel goede mogelijkheden voor deze teelten. Veldbeemd kan zelfs meer dan twee oogstjaren blijven liggen.
Engels en Italiaans raaigras en rietzwenk kunnen zowel in het voorjaar onder dekvrucht als in de nazomer in open land worden gezaaid. De grassoorten worden veelal eenmalig geoogst en passen goed op bedrijven met veel rooivruchten in het bouwplan als eenjarige teelt. Na pootaardappelen of erwten, maar ook na granen en tijdig geoogste consumptie-/ zetmeelaardappelen is zaai van raaigrassen in september meestal goed mogelijk. Als gevolg van het ontbreken van afdoende bestrijdingsmogelijkheden van tarweopslag is het zwaartepunt bij de raaigrassen bij open landzaai verschoven. Zodra weer een deugdelijk herbicide is toegelaten voor de bestrijding van graanopslag zal een deel van het areaal weer onder dekvrucht granen worden gezaaid, hetgeen uit het oogpunt van risicospreiding wenselijk is.
De teelt van Italiaans raaigras is in Nederland van zeer beperkte omvang. Deze teelt is vooral interessant op de zandgronden en op de gemengde bedrijven waar in het voorjaar eerst nog een snede ruwvoer kan worden gewonnen. Daarna blijft het gewas liggen voor de zaadteelt. Ook op percelen met duist kan door voormaaien de problemen met dit onkruid in deze grassoort worden beperkt.
Westerwolds raaigras kan evenals zomergranen in maart/april worden ingezaaid. Na de zaadoogst kan het nog dienen als beweiding voor het vee.

Vruchtwisseling

Graszaad is voor de meeste gewassen een probleemloze voorvrucht. De vrijkomende stikstof uit de ondergeploegde stoppel kan nadelig zijn voor de kwaliteit van volggewassen die een lage stikstofbehoefte hebben (onder andere vezelvlas, zaaiui, witlof en peen).
Graszaad als voorvrucht van een rooivrucht kan een opbrengstverhoging geven van 3-5%. Op vruchtbare grond is deze opbrengstverhoging minder maar op marginale grond meer. Vooral aardappelen reageren gunstig. Bij suikerbieten is het effect op de wortelopbrengst bijna altijd positief. Het suikergehalte kan iets lager zijn indien de vertering van de ondergeploegde stoppel te laat op gang is gekomen en de bieten vroeg worden gerooid.
Als gevolg van de grote concurrentiekracht van graszaad ontwikkelen na de teelt van aardappelen de opslagplanten zich minder goed in graszaad dan in andere volggewassen.
Uit het vruchtwisselingonderzoek in de zeventiger jaren op proefboerderij 'de Schreef' in Oostelijk Flevoland bleek dat de nauwe vruchtopvolging aardappelen-graszaad-suikerbieten zeer nadelig is voor de opbrengst van het volggewas aardappelen (-9%). De oorzaak bleek te kunnen worden teruggevoerd op de combinatie van de drie gewassen in de volgorde: aardappelen-graszaad-suikerbieten.

Bodemvruchtbaarheid

De teelt van graszaad is gunstig voor de bodemvruchtbaarheid van de grond. Met name bij de meerderjarige soorten is de grond langere tijd bedekt tegen weersinvloeden en in rust. Dit komt de structuur van de grond ten goede. De intensieve oppervlakkige beworteling is gunstig ter beperking van de slempgevoeligheid, met name op de lichte gronden.

Schimmelziekten
Graszaad heeft evenals de granen in een intensief bouwplan positieve effecten op bodemziekten als Verticillium en Sclerotinia omdat de grasachtigen geen waardplant zijn voor deze schimmels.

Nematoden
De invloed van grassen op een aantal schadelijke aaltjespopulaties is minder gunstig. De grassen zelf zijn meestal niet gevoelig voor schade door aaltjes. Ze creëren echter wel een zeer ongunstige uitgangssituatie voor een aantal volggewassen in het bouwplan doordat de [INVALID URL] zich op grassen sterk kunnen vermeerderen, zodat na de teelt een schadelijk hoge populatiedichtheid achterblijft.
Behalve van Italiaans en Engels raaigras is er van de vermeerdering op of de gevoeligheid voor aaltjes weinig bekend in grassen.
Aaltjes die zich op raaigrassen goed kunnen vermeerderen zijn;

  • Vrijlevende wortelaaltjes (Trichodorus en Paratrichodorus aaltjes) Deze aaltjes bouwen onder Engels en Italiaans raaigras hoge populatiedichtheden op welke zeer schadelijk zijn in onder andere, aardappel, suikerbiet, ui, witlof en gladiool. Daarnaast brengen deze aaltjes het tabaksratelvirus over dat kringerigheid in aardappel en kartelrand in gladiool veroorzaakt.
  • Wortelknobbelaaltjes (Meloidogyne aaltjes). Het graswortelknobbelaaltje (M. naasi) vermeerdert en veroorzaakt alleen schade op grassen en granen.
    Bedrieglijk maiswortelknobbelaaltjes (M. fallax) en in iets mindere mate maiswortelknobbelaaltjes (M. chtiwoodi) bouwen onder Engels en Italiaans raaigras hoge populatiedichtheden op welke zeer schadelijk zijn voor onder andere, aardappel, suikerbiet, erwt, waspeen en schorseneer.
    Het noordelijk wortelknobbelaaltje (M. hapla) kan zich op grassen niet vermeerderen.
  • Wortellesieaaltjes (Pratylenchus penetrans) vermeerderen op Italiaans raaigras zeer sterk en onder Engels raaigras beduidend minder. Hoge dichtheden van deze aaltjessoort veroorzaken schade in onder andere aardappel, aardbei, erwten, bonen, waspeen, schorseneer en lelies.

Plagen
Eitjes van de kniptor worden hoofdzakelijk in grasland en graszaadgewassen afgezet. De larven van deze insecten (ritnaald) veroorzaken schade in aardappelen en vele andere landbouwgewassen.
Door de teelt van graszaad kan de populatie regenwormen op zavel- en kleigronden extreem toenemen. Dit heeft in de Flevopolders op de zwaardere gronden geleid tot problemen met de oogst van rooivruchten, met name van aardappelen.

Onkruiden
Een aantal lastige wortelonkruiden als distels, klein hoefblad en akkerpaardestaart is in graszaad goed te bestrijden.

Graszaad levert een belangrijke hoeveelheid organische stof aan de grond voor het op peil houden of verbeteren van het organische stofgehalte van de bouwvoor.
De hoeveelheid organische stof die na één jaar vertering in de bouwvoor achterblijft, is de effectieve organische stof (zie tabel).

Tabel. Toevoeging effectieve organische stof aan de bouwvoor in kg droge stof per ha
 Effectieve organische stof per haC/N-quotiënt*
graszaadstoppel
Engels raaigras eerste jaar1.75045
Engels raaigras tweede jaars2.150-
Italiaans raaigras eerste jaar1.65020
Roodzwenkgras eerste jaar2.60048
Veldbeemdgras eerste jaar2.30038
Veldbeemdgras tweede jaar (totaal)3.40038
overige gewasresten
suikerbietenkoppen inclusief blad1.300-
wintertarwe exclusief stro1.65020
wintertarwe inclusief stro2.63075
groenbemesters onder dekvrucht
Italiaans raagras1.255-
Engels raaigras1.155-
rode klaver1.165-
groenbemesters in de stoppel
Italiaans raaigras1.080-
wikken645-
bladrammenas, gele mosterd850-

Het C/N-quotiënt geeft het stikstofgehalte ten opzichte van het koolstof (C)-gehalte aan; een hoog C/N-quotiënt duidt dus op een laag N-gehalte.

Een graszaadstoppel bestaat voor een groot deel uit wortelresten, waar na één jaar meer van overblijft dan van de bovengrondse groene massa.
Een tweejarige graszaadstoppel levert wat meer organische stof dan een tarwestoppel met een goed geslaagd groenbemestinggewas; bovendien is de beworteling veel intensiever.
De C/N-verhouding is bij graszaadstoppels veel hoger dan bij groenbemesters. Daarom is voor de vertering stikstof nodig, die bij dit stikstofarm materiaal aan de bodem wordt onttrokken. Deze vastgelegde stikstof komt later in het verteringsproces weer vrij.

Stoppelbewerking

De stoppelbewerking is erop gericht te bevorderen dat het uitgevallen zaad zoveel mogelijk kiemt en een tijdige vertering van de graszaadzode optreedt.
Voor de stoppelbewerking kan onderscheid worden gemaakt tussen de raaigrassen en de overige grassoorten. Bij de raaigrassen zijn goede praktijkervaringen opgedaan met het stimuleren van de grasgroei direct na de grasoogst met een stikstofgift waarbij het gras tijdig voor het ploegen wordt doodgespoten. Betwijfeld moet worden of deze werkwijze bij een beperking van het stikstofgebruik nog aanbeveling verdient met name als het gras niet wordt afgevoerd. Eén en ander hangt af van de stikstofgebruiksruimte.
Bij de andere grassoorten dient om een tijdige vertering van de graszaadzode te krijgen meteen na het dorsen van het graszaad en het persen van het stro met de stoppelbewerking te worden begonnen. Hiermee wordt ook bevorderd dat het uitgevallen zaad zoveel mogelijk kiemt waarmee opslag in de volggewassen kan worden beperkt. De bewerking met de frees dient oppervlakkig (± 3 tot 5 cm diep) te worden uitgevoerd. Daarna kan het perceel tijdens de nazomer en herfst nog enkele malen met een triltandcultivator worden bewerkt.
Bij vroeg geoogste percelen kunnen nog wikken worden gezaaid. Er kan volvelds worden gezaaid. Om nog een goede ontwikkeling van de wikken te krijgen, dient het voor 10 augustus te gebeuren. De stikstof die door de wikken wordt gebonden, bevordert de vertering van de zode. Wikken na raaigrassen slagen minder goed wegens de opslag van het raaigras.
Een andere goede methode was om na het frezen (drijf)mest toe te passen en vervolgens bladrammenas of gele mosterd te zaaien. In het nieuwe stelsel komt er vanaf 2009 een verbod om mest in de nazomer toe te passen. De mest kan worden vervangen door kunstmest. De stikstof bevordert eveneens de vertering van de graszode.
Deze groenbemestinggewassen waarbij op Trichodorusgevoelige gronden bladrammenas de voorkeur heeft, kunnen tot eind augustus/begin september worden gezaaid.
Als na de oogst van het graszaad, al dan niet in de vorm van (drijf)mest, stikstof wordt gegeven, wordt deze tijdelijk vastgelegd. Deze stikstof komt voor een deel tijdens het volgende groeiseizoen weer vrij hetgeen tot kwaliteitsproblemen bij volggewassen met een lage stikstofbehoefte kan leiden. Een deel van deze vastgelegde stikstof zal tevens in het bouwplan verloren gaan.
Als de stoppel van roodzwenk- en veldbeemdgraszaadpercelen pas laat in de herfst bewerkt wordt, is de vertering van de zode het volgend voorjaar niet afgerond. In dat geval zal veelal een hogere stikstofgift nodig zijn voor het dan geteelde gewas. In sommige jaren kan men nog last hebben van de niet geheel verteerde zoderesten bij de oogst van het volggewas aardappelen. Het zonder meer ploegen van overjarige stoppels bij deze grassoorten moet worden afgeraden. De stoppel van roodzwenk- en veldbeemdgras kan ook worden doodgespoten. Voor een goed resultaat moet er wel voldoende groen blad zijn. Deens onderzoek liet voor roodzwenk een beter resultaat zien van een bespuiting half september dan half oktober waarbij voor deze soort ook een hogere dosering nodig was dan voor veldbeemdgras.

Mechanisatie en werkverdeling

In het algemeen vraagt graszaad geen extra investeringen in werktuigen. Met de aanwezige werktuigen kan de teelt veelal worden rondgezet. Een zwadlichter kan bij aanhoudend slecht weer na het maaien soms nodig zijn.
Wat de arbeidsverdeling betreft, is vooral het oogsttijdstip van belang. Vrijwel alle grassen worden eerder geoogst dan de granen. De oogsttijd van enkele selecties Engels raaigras, struisgras en timothee valt gelijk met of na die van de granen. Per soort en per ras zijn er belangrijke verschillen in oogsttijdstip.
Veldbeemd heeft minder risico bij de oogst, omdat het een soort is waarvan het zaad minder gemakkelijk uitvalt. Roodzwenk is een matig vast zaadtype en valt dus bij langdurig slecht weer gemakkelijker uit. De raaigrassen en rietzwenk zijn loszadig; bij deze soorten komt het oogsttijdstip het meest precies. In het vroege voorjaar vraagt graszaad nog wat tijd voor het pleksgewijs behandelen van ongewenste graspollen.