Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-09-2003

Teelthandleiding consumptieaardappelen - vruchtopvolging

In dit deel van de teelthandleiding consumptieaardappelen wordt ingegaan op de invloed van vruchtopvolging en teeltfrequentie op de opbrengst en kwaliteit van aardappelen.

Zowel de voorvrucht als de frequentie in het bouwplan kunnen opbrengst en kwaliteit van aardappelen beïnvloeden. Daarnaast heeft de teeltfrequentie ook effect op de bodemvruchtbaarheid. Teveel aardappelen (en andere ...

1. Teeltfrequentie

Naarmate het aandeel van aardappelen in het bouwplan groter is, neemt de opbrengst in het algemeen af, zoals enkele vruchtwisselingsproeven hebben aangetoond.
Het blijkt dat - althans in de IJsselmeerpolders bij het ras Bintje - de teeltfrequentie een groot effect op de opbrengst kan hebben. In Westmaas is echter - ook bij Bintje - geen opbrengstverschil geconstateerd tussen 1 op 3 en 1 op 4 teelt. Eén keer in de twee jaar aardappelen leidde wel tot een flinke opbrengstdaling te opzichte van een ruimere vruchtwisseling. Gebleken is dat de opbrengstdaling bij een frequentere teelt op kleigrond vooral wordt veroorzaakt door bodemgebonden ziekten zoals Verticillium, netschurft en in mindere mate Rhizoctonia. Als rassen worden geteeld die tolerant zijn voor Verticillium en/of resistent tegen netschurft dan is de opbrengstdaling als gevolg van frequente teelt gering, zo is uit onderzoek gebleken. Verder speelt ook de verslechterende bodemstructuur bij nauwe rotaties een rol bij de opbrengstdaling. Thans wordt op klei- en lössgrond, respectievelijk op Westmaas en Wijnandsrade nagegaan of de Binje-opbrengst kan worden verbeterd door afwisseling van Bintje met andere rassen.
Behalve de opbrengst wordt ook de knolkwaliteit negatief beïnvloed bij toenemende frequentie van de aardappelteelt. Op "De Schreef" werd een toename van zowel netschurft als het aandeel misvormde knollen in de oogst gevonden.
Op zandgrond blijken minstens zo grote opbrengstreducties als gevolg van een hoge teeltfrequentie te kunnen optreden als op kleigrond. Bij dit door de Landbouwuniversiteit uitgevoerde onderzoek bleken Verticillium dahliae, wortelknobbelaaltjes (Meloïdogyne spp.) en Rhizoctonia solani de veroorzakers te zijn van de opbrengstverliezen.
Bij de keuze van de teeltfrequentie kan, afgezien van economische motieven, ook een besmetting met aardappelmoeheid een rol spelen. Dat geldt met name bij besmettingen met populaties waartegen geen resistente rassen aanwezig zijn. Wat de maximale teeltfrequentie met het oog op een duurzame landbouw mag zijn, is moeilijk precies aan te geven. Vrij algemeen wordt echter aangenomen dat 25% aardappelen in het bouwplan (1 op 4) wel het maximum is.

2. Voorvrucht

De meeste gewassen zijn in principe geschikt als voorvrucht voor aardappelen. Toch is uit onderzoek van Hoekstra op onder meer "De Schreef" gebleken, dat een aantal voorvruchten tot opbrengstverlaging aanleiding kan geven. Dit geldt in de eerste plaats suikerbieten, die in een 1 op 3 rotatie ten opzichte van graszaad tot een 9% lagere aardappelopbrengst leidden. Ook vlinderbloemigen als peulvruchten, rode klaver en luzerne bleken echter minder goede voorvruchten, met name voor rassen die gevoelig zijn voor Verticillium. Rode klaver en luzerne voor aardappelen gaven opbrengstdalingen bij het ras Bintje van circa 5% ten opzichte van haver als voorvrucht. Bintje-opbrengsten na erwten bleken gemiddeld over 15 jaar 5% lager dan na graszaad. Voor droge erwten en veldbonen is aangetoond dat deze opbrengstreductie veroorzaakt werd door Verticillium. Er zijn aanwijzingen dat dezelfde oorzaak ook voor rode klaver en luzerne in het geding is. Grasland, kunstweide en graszaad staan bekend als zeer goede voorvruchten voor aardappelen.
De sterke stikstofmineralisatie na meerjarige kunstweide of grasland kan echter leiden tot een te laag onderwatergewicht of een hoog nitraatgehalte van aardappelen. Ook kan na kunstweide of grasland meer netschurft optreden. Stoppelgewassen en groenbemesters die worden ondergeploegd hebben dikwijls een opbrengstverhogend effect op aardappelen. Deze gewassen leveren bovendien een bijdrage aan de bodemvruchtbaarheid.