Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-09-2003

Teelthandleiding consumptieaardappelen - teelt van vroege aardappelen

In dit deel van de teelthandleiding consumptieaardappelen wordt ingegaan op de teelt van vroege consumptieaardappelen.

Bij de teelt van vroege aardappelen is het doel om al vroeg een goede opbrengst te hebben. Dit betekent dat moet worden gestreefd naar een zo vroeg mogelijke opkomst, een snelle loofontwikkeling en een vroeg begin van de knolgroei.

Inleiding

Vroege (primeur) aardappelen worden in ons land slechts op beperkte schaal geteeld, hoofdzakelijk in waterrijke gebieden, waar het risico van nachtvorst gering is. De teelt is geconcentreerd in Noord-Holland en in Zuidwest-Nederland met Tholen als centrum.
Bij de teelt van vroege aardappelen is het doel om al vroeg een goede opbrengst te hebben. Dit betekent dat moet worden gestreefd naar een zo vroeg mogelijke opkomst, een snelle loofontwikkeling en een vroeg begin van de knolgroei.
Voor de allervroegste teelt zijn Eersteling en Doré nog steeds de meest geteelde rassen. Gloria en Première worden iets later geoogst. Een bijzondere plaats neemt het ras Opperdoezer Ronde in, een specialiteit, die uitsluitend rond het Noord-Hollandse Opperdoes mag worden geteeld.

Grond en bemesting

Voor een vroeg gewas is tijdig poten, zo kort mogelijk na de winter, dat wil zeggen vanaf eind februari, van belang. Dit vormt een beperking voor de keuze van de grond. De grond moet al vroeg bewerkbaar zijn. Een goede structuur van de grond, zonder verdichte lagen, is van belang voor een ononderbroken groei, die essentieel is om al vroeg een hoge opbrengst te behalen.
De stikstofbemesting van vroege aardappelen is met 110 - 150 kg N per ha aanmerkelijk lager dan die van laatrijpende rassen. Hoe korter het groeiseizoen des te minder stikstof nodig is. De fosfaat- en kalibemesting kunnen, afhankelijk van het te verwachten opbrengstniveau, wat lager zijn dan die van late consumptieaardappelen.

Voorbehandeling pootgoed

Voor vroege aardappelen, die in juni of in de eerste helft van juli moeten worden geoogst, is de voorbehandeling van het pootgoed essentieel. Er is een goed voorgekiemde, fysiologisch tamelijk oude poter nodig. Voor de primeurteelt met oogsttijd eind mei (met plasticafdekking) of juni is een beperkt aantal stengels per knol gewenst. Hierdoor wordt bij vroeg oogsten en een niet te kleine poter ( > 35 mm), met een nog relatief lage kilogramopbrengst per ha toch al een voldoende grove sortering verkregen. Het pootgoed wordt al in oktober in poterbakjes gedaan en bij een temperatuur van 10 - 12 °C in het donker gezet, zodat zich topspruiten gaan ontwikkelen. Zodra de kiemen 0,5 - 1,0 cm lang zijn kan de temperatuur omlaag worden gebracht tot 4 à 5 °C en wordt het pootgoed in (kunst)licht geplaatst. Om goed afgeharde kiemen te verkrijgen, worden de poters vanaf januari bij open weer buiten gezet.

Poten en verzorging

Primeuraardappelen worden vanaf eind februari, zodra de bodemomstandigheden gunstig zijn, gepoot. Dit gebeurt bij voorkeur halfautomatisch of met kiemvriendelijke volautomatische pootmachines. Na de rugopbouw wordt meestal een herbicide toegepast in een lage dosering. Voor de zeer vroege primeurteelt wordt met plastic afgedekt. Daar groeiremming moet worden voorkomen, wordt zo mogelijk in een droge periode beregend. De gewasbescherming wijkt niet veel af van die van late consumptieaardappelen: er moet preventief tegen Phytophthora worden gespoten; luisbestrijding is meestal niet nodig.

Plasticafdekking

Afdekking van de ruggen met plasticfolie, vanaf het poten tot enige tijd na opkomst, biedt de mogelijkheid om het gewas 7 - 10 dagen te vervroegen. Dit leidt op gelijke datum tot een gemiddeld vijf ton hogere opbrengst per ha. De tamelijk hoge kosten van afdekken (circa € 1100,- per ha) worden doorgaans meer dan goed gemaakt door de hogere prijs bij vroeger oogsten.
Meestal wordt geperforeerd polyethyleenfolie van 0,03 mm dikte met 5% perforaties gebruikt. Het folie wordt na rugopbouw en een herbicidenbehandeling machinaal gelegd in 1,50 meter brede banen. De hogere temperaturen zowel onder de folie als in de grond zorgen voor een snellere opkomst en gewasontwikkeling. De folie geeft ook nog een geringe bescherming (circa 0,75 °C) tegen nachtvorst. Daar staat tegenover dat de folie de lichtintensiteit met 20 - 40% beperkt. De grootte van de beperking is vooral afhankelijk van de mate van condensvorming aan de onderzijde van de folie. Om deze reden en vanwege de hoge temperatuur die later in het voorjaar kan optreden, is het van belang om de folie tijdig weg te halen. Hoewel over het beste tijdstip van afnemen van de folie geen eenduidige mening heerst, wordt vrij algemeen aangenomen dat dit niet later moet gebeuren dan bij een gewashoogte van 15 - 20 cm of een grondbedekking van circa 20%. Om na het afnemen van de folie schade aan het gewas te voorkomen, verdient het aanbeveling om de folie weg te halen als een relatief warme nacht wordt verwacht gevolgd door een bewolkte dag.

Teelt van vroege fritesaardappelen

Behalve vroege aardappelen voor verse consumptie worden ook (tamelijk) vroege aardappelen geteeld voor verwerking tot frites in de periode half juli - augustus. Hiervoor worden rassen gebruikt als Corine, Fresco, Première en Ukama.
Het pootgoed voor deze teelt wordt meestal niet voorgekiemd. Tenzij de aardappelen zeer vroeg moeten worden geleverd, is dit ook niet nodig. De N-bemesting is 50 - 100 kg N per ha lager dan voor late aardappelen, onder meer afhankelijk van het oogsttijdstip. Naarmate later wordt geoogst, kan de N-gift wat hoger zijn.