Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-09-2003

Teelthandleiding consumptieaardappelen - pootbedbereiding en poten

In dit deel van de teelthandleiding consumptieaardappelen wordt ingegaan op de pootbedbereiding voor en het poten van consumptieaardappelen.

Een juiste wijze van pootbedbereiding is voor een succesvolle teelt van aardappelen een vereiste. Fouten die hierbij worden gemaakt, kunnen leiden tot versmering, verdichting, extra kluiten in de rug en tot verslemping.

Pootbedbereiding

Een juiste wijze van pootbedbereiding is voor een succesvolle teelt van aardappelen een vereiste. Fouten die hierbij worden gemaakt, kunnen leiden tot versmering, verdichting, extra kluiten in de rug en tot verslemping. Een onregelmatige en vertraagde opkomst alsmede een slechte gewasgroei kunnen daarvan de gevolgen zijn. Tenslotte kan een slechte bodemstructuur als gevolg van een onjuiste wijze van pootbedbereiding oorzaak zijn van het optreden van extra misvormde, holle en groene knollen, knollen met schroeischuren en van doorwas.

Zand- en dalgronden

Op zand- en dalgronden kan laat worden geploegd (maart-april). Als dit gebeurt dan is het van belang dat de grond bij het poten niet te los ligt. Dit kan worden voorkomen door gebruik te maken van een vorenpakker achter de ploeg. Deze dient om de grond zodanig aan te drukken dat de overgang van losse bovengrond naar de vaste ondergrond niet te groot is zodat de opstijging van vocht zo min mogelijk wordt gehinderd en ook de overgang van losse naar vaste grond voor plantenwortels beperkt is. Ook het aanbrengen van een wiel achter de toedekschijven van ieder pootelement van de pootmachine kan zorgen voor een goede aansluiting tussen poter en grond.
Als al vroeg is geploegd en de grond reeds is bezakt, kan een goed pootbed worden gemaakt onder andere met een cultivator. Hierbij moet vooral aandacht worden besteed aan de gelijkmatigheid van de werkdiepte. Een goede dieptebegrenzing aan de cultivator is daarom noodzakelijk. Een rol met een grote diameter is daarvoor het meest geschikt.

Klei- en zavelgronden

Klei- en zavelgronden worden veelal voor de winter geploegd. De grond heeft dan in de meeste jaren voldoende tijd om te verweren zodat de structuur in het voorjaar voldoende los is voor het maken van een goed pootbed. Vooral bij zwaardere gronden dient er op te worden gelet dat vlak wordt geploegd zodat de dikte van de verweerde laag uniform is. Bij de pootbedbereiding is het de bedoeling dat een losse laag zonder kluiten van ongeveer 8 cm dikte ontstaat. Na het ploegen moeten nieuwe verdichtingen in de bouwvoor zoveel mogelijk worden voorkomen. Vooral verdichtingen onder de ruggen vertragen de gewasontwikkeling en kunnen daardoor aanleiding geven tot het optreden van doorwas en opbrengstdervingen van wel 10%. Daarom is het strooien van kunstmest over de vorst alsmede grondbewerking en poten in één werkgang uit gewasoogpunt een goede zaak.
Heeft men bij de voorjaarsgrondbewerking slechts een beperkte hoeveelheid losse grond dan moet worden voorkomen dat deze bij het poten direct weer wordt vastgereden. Grondschuivers voor de trekkerwielen kunnen dit voorkomen.

Versmering en verslemping

Een voorjaarsgrondbewerking op een te natte grond geeft kans op verdichting, versmering en kluitvorming. Als gevolg hiervan is de opkomst trager, vaak onregelmatiger en worden minder stengels en knollen gevormd. De kluiten zijn veelal bij het rooien nog aanwezig, geven dan kans op extra knolbeschadiging en leiden tot extra kosten als gevolg van langer drogen, en extra arbeid bij het sorteren en dergelijke.
Bij het klaarmaken van het pootbed kan de grond ook te fijn worden gemaakt. Dit geldt vooral voor lichte grond (< 20% afslibbaar) als met aangedreven werktuigen zoals rotorkopeggen, schudeggen en volveldsfrezen wordt gewerkt. Een te fijne grond kan bij veel neerslag verslempen. Wanneer dan ook de temperatuur hoog is, kan zuurstofgebrek bij de wortels optreden. Dit kan leiden tot vertraging in de groei en in nitraatopname, hetgeen vaak zichtbaar is aan de lichte kleur van het gewas. Als gevolg van zuurstofgebrek in de bodem kan bij verslemping nitraatstikstof worden afgebroken. Dit wordt denitrificatie genoemd; het draagt bij aan een tekort aan stikstof voor het gewas.
Wanneer aangedreven werktuigen niet noodzakelijk zijn om de grond voldoende fijn te maken, verdienen niet-aangedreven werktuigen de voorkeur. Behalve dat ze goedkoper zijn, hebben ze ook als voordeel dat de kans op versmering en verslemping geringer is. Als toch aangedreven werktuigen worden gebruikt dient erop te worden gelet dat de grond voldoende grof blijft liggen en dat niet in de nog natte ondergrond wordt gewerkt.

Poten

De diepte waarop de poters bij het poten van aardappelen worden neergelegd, dient doorgaans zodanig te zijn dat de bovenkant van de poters net onder het maaiveld ligt. Alleen op droogtegevoelige grond is het verstandig 2 à 3 cm dieper te poten. Op zwaardere grond wordt de diepte vooral bepaald door de dikte van het pootbed. Het is daar vaak moeilijk om 8 cm losse grond te verkrijgen. Men kan dan beter met 1 à 2 cm losse grond minder volstaan, zonder versmering van de ondergrond, dan toch te streven naar een laag van 8 cm dikte.
Tussen de onderkant van de poter en de vaste ondergrond moet 1 à 2 cm losse grond aanwezig zijn. Is deze er niet of is de pootdiepte onregelmatig dan is de kans groot dat bij het rooien knollen worden doorgesneden. De afstand tussen de rijen moet bij het poten gelijk zijn zodat bij latere bewerkingen zoals frezen, aanaarden, schoffelen, loofklappen en rooien geen planten en knollen worden beschadigd. Bij een pootmachine met losse elementen is soms de afstand tussen de elementen niet correct. Vaker doet zich echter het probleem voor dat de markeurs niet voldoende nauwkeurig zijn afgesteld, waardoor aansluitrijen met een onjuiste afstand ontstaan. Om nauwkeurig te kunnen werken, dienen de werkbreedtes van de verschillende machines op elkaar te zijn afgestemd. Na tweerijig poten moet bij voorkeur tweerijig worden aangeaard en tweerijig worden loofgeklapt. Na vierrijig poten is twee- of vierrijig aanaarden en loofklappen mogelijk. Het verdient aanbeveling zoveel mogelijk de werkgangen van de pootmachine te volgen.
Bij de rugopbouw is het belangrijk dat de ruggen midden boven de gepote knollen worden opgebouwd. Gebeurt dit niet, dan groeien de planten aan de zijkant uit de rug, beschadigen de trekkerwielen loof en knollen en kunnen extra veel groene knollen ontstaan. Ook kunnen de poters uit de rij worden gedrukt of onregelmatig worden verschoven als bij het poten de toedekschijven te nauw zijn afgesteld. Een krom gepote rij is niet te corrigeren met aanaarden of frezen!
Met behulp van een spoorvolgend systeem blijkt het goed mogelijk te zijn om de rug precies boven de poters te leggen. Er is een tweetal mogelijkheden:

  • Mechanisch: midden achter de pootmachine wordt een geul getrokken. Op de aanaarder of frees zit een volgschijf, die door de geul loopt. De volgschijf voorkomt dan het "drijven" van de machine zodat de rug precies boven de poters komt.
  • Elektronisch: er zijn ook elektronische spoorvolgsystemen ontwikkeld, waardoor machines bij volgende bewerkingen na het poten precies de pootrug volgen.

Het poten kan met verschillende typen pootmachines plaatsvinden. De meest gebruikte zijn de volautomatische twee- en vierrijige machines met pootbekers. In principe kunnen alle typen pootmachines goed werk leveren, al zal bij gelijke rijsnelheid de kiembeschadiging bij de ene machine wat groter zijn dan bij de andere. Ook kan de regelmaat in afstand in de rij wat verschillen en de hoeveelheid pootgoed die in een werkgang kan worden meegenomen. Wat betreft de kiembeschadiging bij het poten van voorgekiemd pootgoed is vooral de wijze waarop de pootmachine wordt gevuld van belang. Daarnaast is de mate waarin de poters in de pootmachine langs elkaar bewegen belangrijk. Voor het poten van goed voorgekiemd pootgoed verdienen systemen als die van Structural en Koningsplanter de voorkeur.
Grondbewerking en poten kan ook in één werkgang worden uitgevoerd. Het grote voordeel hiervan is dat de rijsporen van de grondbewerking niet onder de ruggen komen te liggen. Voorts kan één man al het werk doen, zij het op zavel- en kleigronden met een geringere pootcapaciteit omdat de grondbewerking geen al te hoge rijsnelheid toelaat.

Spuitbanen

Om - met name op kleigrond - onder alle omstandigheden gewasbespuitingen te kunnen uitvoeren is er sinds kort belangstelling voor het aanleggen van spuitbanen. Hoewel er meerdere mogelijkheden zijn, wordt meestal gekozen voor het weglaten van de beide buitenste rijen van een werkgang met een 4-rijige pootmachine. Hierdoor kunnen trekkers met brede banden op een spoorbreedte van 2,25 m worden gebruikt. Behalve een betere berijdbaarheid van de grond betekenen spuitbanen ook een betere balans van machine en spuitboom. Hierdoor wordt een uniformer spuitbeeld verkregen. Een nadeel van de spuitbanen is de opbrengstderving als gevolg van een grotere onbeteelde oppervlakte. De netto-opbrengstderving is afhankelijk van de spuitboombreedte en bedraagt respectievelijk ca.2,1% en 1,3% bij een spuitboombreedte van 24 en 36 m.

Rijenafstand

In de jaren 70 is veel onderzoek gedaan naar het vergroten van de rijenafstand van 75 naar 90 cm. Aanleiding was toen vooral het groter wordende laadvermogen van wagens waardoor hun stabiliteit verminderde. Uit onderzoek bleek toen dat de opbrengst bij vergroting van de rijenafstand van 75 naar 90 cm met 3-4% afnam en bij pootaardappelen en vroeg gerooide consumptieaardappelen zelfs 10% lager kon zijn. Bij hoge opbrengstniveaus werden geen duidelijke opbrengstverschillen vastgesteld. Dat deze ontwikkeling toen niet heeft doorgezet had er, behalve met de iets lagere opbrengst en de te beperkte invloed op minder groen, ook mee te maken dat telers vonden dat het 90 cm teeltsysteem niet in de standaardisatie van hun bedrijfsvoering paste en dat de investering in machines bij omschakelen groot was.
De laatste jaren zijn er nieuwe rassen op de markt gekomen met een hoger opbrengstpotentieel, grovere knollen en een grotere nestbreedte. Daarnaast zijn afnemers kritischer geworden op de aanwezigheid van groene knollen. Om deze redenen zijn de problemen met groen groter geworden. Dit aspect is tijdens het onderzoek in de 70-er jaren nauwelijks meegenomen. Daarom wordt er momenteel weer onderzoek over dit onderwerp uitgevoerd waarbij behalve 90 cm-ruggen ook 75 cm-ruggen met een andere vorm en grotere pootdieptes worden bestudeerd.