Publicatie datum: 15-09-2003
Teelthandleiding consumptieaardappelen - oogst
In dit deel van de teelthandleiding consumptieaardappelen wordt ingegaan op de oogst van consumptieaardappelen.
Inleiding
Wanneer de knollen - al of niet na loofvernietiging - voldoende huidvast zijn, kan worden begonnen met rooien. Huidvast zijn de knollen wanneer de schil niet zonder moeite met de duim van de knol is te wrijven. In de keten van de aardappeloogst kunnen op veel plaatsen verschillende soorten knolbeschadigingen (blauw en andere onderhuidse verkleuringen, barsten) optreden. De voorbereidingen voor het oogsten van een schone, gezonde en minimaal beschadigde partij beginnen al ver voor de oogst. Deze voorbereidingen zijn in voorgaande hoofdstukken besproken: gebruik van gezond pootgoed, zorgen voor een goede bodemstructuur, goed pootwerk, een goede rugopbouw, goede ziekte- en plaagbestrijding en een juiste loofvernietiging.
Rooien
Om te beginnen moeten de banden van trekker en rooimachine midden door de geulen lopen en niet te breed zijn, zodat ruggen en knollen niet worden beschadigd en knollen niet uit de rug worden gedrukt. Wanneer smalle trekkerbanden onvoldoende draagkracht geven, kan dubbellucht op rijenafstand een oplossing zijn.
Er moet worden gezorgd voor een zodanige verhouding tussen rijsnelheid en zeefkettingsnelheid, dat pas aan het einde van de zeefketting de laatste grond wordt uitgezeefd. Door grond op de zeefketting te houden, worden de knollen beschermd tegen beschadiging. De aardappelen moeten nog juist door de ketting worden afgevoerd. De exacte verhouding tussen rijsnelheid en zeefkettingsnelheid die nodig is om dit te bereiken, hangt af van de toestand van de grond. In veel gevallen blijkt een verhouding van ongeveer 1 op 1 een goede te zijn. Bij deze verhouding is de rijsnelheid gelijk aan de snelheid van de zeefketting.
Voorkomen moet worden dat proppen loof en onkruid de machine verstoppen. Wanneer deze proppen door de loofrollen worden getrokken of er in vastlopen, raken er knollen beschadigd of worden door de machine verloren. Bovendien geeft het verwijderen van verstoppingen tijdsverlies en zorgt het jaarlijks voor enkele ernstige ongevallen. Wanneer volvelds is doodgespoten en de loofresten niet door de rooimachine kunnen worden verwerkt, moet voor het rooien het loof worden geklapt.
De schudders van de machine zijn bedoeld om de zevende werking van de ketting te verhogen, maar dienen zo weinig mogelijk te worden gebruikt. Wanneer schudders worden gebruikt om kluiten te breken, kan dit veel knolbeschadiging tot gevolg hebben. De spijlen van de zeefketting dienen bekleed te zijn; hiervoor zijn diverse materialen beschikbaar.
Veel rooimachines zijn tegenwoordig uitgerust met axiaalrollen. Deze rollen hebben een grote reinigende werking en zijn in staat om - vooral ook onder slechte omstandigheden - veel grond te verwijderen. Net als bij het gebruik van de schudders moet men er echter op bedacht zijn om afhankelijk van de omstandigheden het juiste type (al of niet berubberd, doorsnede) en een juiste afstelling te kiezen om het optreden van knolbeschadiging te voorkomen.
Wanneer veel droge, scherpe kluiten in de rug voorkomen, moet bij voorkeur niet worden gerooid. Deze kluiten kunnen veel knolbeschadiging veroorzaken. Indien de mogelijkheden aanwezig zijn, kan voor het rooien worden beregend om de kluiten zacht te laten worden.
Inschuren
Valhoogtes van meer dan 30 à 40 cm dienen in de gehele keten van rooien en inschuren te worden voorkomen. Daar waar grotere valhoogtes onvermijdelijk zijn, dient het oppervlak waarop knollen vallen, bijvoorbeeld de wagens, te zijn voorzien van valbrekers of bekleding. Ook bij kleinere valhoogtes, bijvoorbeeld bij de inschuurapparatuur, behoren harde oppervlakken waarop knollen kunnen vallen, te zijn bekleed.
De snelheid van transportbanden mag niet te hoog zijn. Om te hoge valsnelheden van de knollen te voorkomen, mag deze snelheid niet hoger zijn dan 40 meter per minuut. De stortbak dient men gevuld te houden door deze stil te zetten zodra de kipwagen leeg is. Hierdoor wordt voorkomen dat van iedere kipwagen aardappelen onder in de lege stortbak vallen.
Bij het vullen van de bewaarplaats kan de volledige storthoogste het best worden opgebouwd door telkens "terrassen" te maken. Hierdoor wordt voorkomen dat veel knollen enkele meters langs het talud naar beneden rollen.
Ras en knoltemperatuur
Het ene ras is gevoeliger voor rooibeschadiging dan het andere. De Rassenlijst geeft hierover goede informatie.
De mate waarin knollen beschadigd raken, hangt af van de temperatuur van de knollen op het moment dat ze gerooid en ingeschuurd worden. Naarmate de temperatuur van de aardappelen lager is, zijn ze gevoeliger voor beschadiging. Vooral onder de 8 °C wordt de mate van beschadiging een probleem. Vandaar dat algemeen wordt geadviseerd om geen aardappelen te rooien die kouder zijn dan 8 °C. Afhankelijk van de omstandigheden en het ras, kan het nodig zijn deze grens naar boven bij te stellen. De knoltemperatuur volgt de bodemtemperatuur op de voet: wanneer na een koude nacht de grondtemperatuur weer 8 °C is geworden, dan hebben ook de knollen deze temperatuur bijna bereikt.
Rooiverlies
De uitrusting en afstelling van de rooimachine behoren zodanig te zijn dat er zo min mogelijk knollen of delen daarvan op het perceel achterblijven. Openingen in de rooier waardoor knollen kunnen ontsnappen, moeten worden afgedicht.
In de eerste plaats blijft er met de verliesknollen een deel van de financiële opbrengst achter op het perceel. Verder leiden verliesknollen tot aardappelopslag in volggewassen. Hierdoor krijgt onder meer het aardappelcysteaaltje de kans om zich sneller te vermeerderen. De opslagplanten kunnen ook als infectiebron of overlevingsplaats dienen voor andere ziekten en plagen, zoals Phytophthora en virusziekten.
Moederknollen
Soms kan het gebeuren dat de moederknollen op het moment van oogsten nog niet helemaal zijn weggerot of zelfs nog intact zijn. Het mee inschuren van moederknollen kan in de bewaring rot veroorzaken. Wanneer de mogelijkheden ontbreken om de moederknollen te verwijderen, moet extra aandacht aan het drogen van de partij worden besteed en moet gedurende langere tijd gecontroleerd worden of de moederknollen droog blijven en niet gaan "lekken".
Spuitsporen
Door ongunstige omstandigheden kunnen de ruggen naast spuitsporen soms alleen met veel grond worden geoogst. Bovendien kunnen er in deze ruggen meer rotte knollen voorkomen dan in die van de rest van het perceel. In dat geval moeten de spuitspoorruggen bij voorkeur apart worden geoogst en opgeslagen, zodat risico's tijdens de bewaring worden beperkt.
Oogsten in twee werkgangen
Door veel neerslag kunnen de rooiomstandigheden zó slecht zijn dat er teveel grond dreigt te worden meegerooid. Rooien in twee werkgangen kan deze hoeveelheid grond beperken. Bij deze methode worden de aardappelen eerst in het zwad gerooid, waarna ze enkele uren kunnen drogen. Bij het oprapen raakt men dan meer grond kwijt dan bij het rooien in één werkgang. Door de velddroging en doordat minder grond wordt ingeschuurd, kost het in de bewaarplaats minder moeite om de aardappelen te drogen. Daarnaast heeft men minder kosten (bijvoorbeeld strafkorting bij afleveren). Op zandgrond heeft de methode als voordeel dat de aardappelen een betere kleur krijgen doordat ze beter van het donkere zand worden ontdaan.
Tegenover de voordelen van deze methode staan de nadelen van de kosten van de extra benodigde apparatuur, de extra benodigde mankracht om met dezelfde capaciteit te kunnen werken en het weersrisico tijdens de velddroging. Wanneer er regen valt in de op het veld liggende zwaden, wordt het soms moeilijk om de zwaden goed op te rapen.