Publicatie datum: 15-09-2003
Teelthandleiding consumptieaardappelen - bijzondere verschijnselen
In dit deel van de teelthandleiding consumptieaardappelen wordt ingegaan op bijzondere verschijnselen bij de teelt van consumptieaardappelen.
Onderzeeërs
Onderzeeërs zijn poters die na het poten niet boven komen maar als gevolg van te sterke fysiologische veroudering direct knolletjes op de kiemen vormen. Soms gaan deze knolletjes weer kiemen en vormen alsnog vertraagd een stengel. Door onderzeeërvorming is in het veld veelal sprake van een vertraagde en onregelmatige opkomst van het gewas.
Te sterke fysiologische veroudering wordt veroorzaakt door een te warme bewaring, vaak in combinatie met te vaak afkiemen. Het verschijnsel wordt het meest waargenomen bij rassen met een korte kiemrust en een korte incubatieperiode. Soms worden onderzeeërs ook bij een minder gevoelig ras als Bintje waargenomen. Dat was bijvoorbeeld in 1983 het geval, toen als gevolg van overvloedige regen de meeste consumptieaardappelen pas in juni konden worden gepoot.
Voorkomen en bestrijden
Problemen met onderzeeërs kunnen meestal worden voorkomen door hiervoor gevoelige rassen niet te warm te bewaren, niet te vaak af te kiemen en niet te vroeg in te koude grond te poten. Behalve door een koele bewaring kan de fysiologische veroudering ook enigszins worden tegengegaan door het pootgoed in het licht te plaatsen.
Doorwas
Doorwas kan de knolkwaliteit van consumptieaardappelen op verschillende wijzen nadelig beïnvloeden. De sortering wordt fijner, een deel van de knollen kan glazig en daarmee ongeschikt worden voor consumptie, en het percentage misvormde knollen neemt toe. Het onderwatergewicht van doorwaspartijen is lager en loopt vaak binnen een partij sterk uiteen. Van een doorwaspartij kan geen goede frites worden gebakken, omdat kleur en textuur van de fritesstaafjes niet goed zijn.
Doorwas bij aardappelen wordt veroorzaakt door hitte tijdens de gewasgroei, met name bij maximumluchttemperaturen boven 25 °C in combinatie met een droge grond en een niet gesloten bladerdek. Naarmate er meer loof is, is de kans op directe instraling op de grond geringer en zal de grondtemperatuur minder hoog oplopen, waardoor de kans op het optreden van doorwas geringer is. Als gevolg van vooral een hoge bodemtemperatuur wordt de kiemrust van de knollen verbroken en ontstaan één of meer kiemen. Als de grond weer afkoelt na een hitteperiode en er voldoende vocht beschikbaar is, kunnen zich aan de kiemen zogenaamde secundaire knollen vormen. De eerstgevormde knollen worden primaire knollen genoemd. Als de productie van voedingsstoffen (suikers) vanuit het loof stopt, omdat het loof vernietigd wordt, kan de secundaire knol de primaire knol gaan leegzuigen. Het onderwatergewicht van primaire knollen neemt dan af, ze kunnen zelfs glazig worden en tijdens de bewaring tot zogenaamde "waterzakken" overgaan. Primaire knollen hebben ook vaak een zeer hoog suikergehalte. Als secundaire knollen laat in het seizoen worden gevormd, hebben ze vaak een laag onderwatergewicht en een verhoogd suikergehalte.
Voorkomen en bestrijden
Wanneer de grond vochtig is, zal minder gauw doorwas optreden. De ingestraalde warmte zal dan gemakkelijker naar diepere lagen worden afgevoerd, waardoor de temperatuur in de ruggen minder hoog zal oplopen. Gebleken is dat een hoge stikstofbemesting doorwas kan verergeren. Stikstofdeling kan de kans op het optreden van doorwas beperken. Er zijn duidelijke rasverschillen in gevoeligheid voor doorwas. Onder andere Bintje en Eigenheimer zijn erg gevoelig voor dit verschijnsel.
Holheid
Holheid is het verschijnsel waarbij midden in aardappelknollen een holte voorkomt die aan de buitenkant niet zichtbaar is. Holheid ontstaat als gevolg van onregelmatige groei van het gewas en komt vooral voor bij grote knollen. Er bestaan duidelijke rasverschillen in gevoeligheid voor holheid. Het verschijnsel komt meer voor op zand- dan op kleigronden. Vooral bij tafelaardappelen en aardappelen voor de verwerkende industrie zijn holle knollen een ernstig probleem omdat ze niet kunnen worden uitgesorteerd.
Door op de knollen te kloppen, kan men soms vaststellen of een knol hol is of niet. Zekerheid verkrijgt men echter alleen door de knollen door te snijden. Soms gaat holheid over in rot.
Voorkomen en bestrijden
Het optreden van holheid kan worden beperkt door rassen te telen die weinig gevoelig zijn voor dit verschijnsel. Verder dient men te zorgen voor een niet te hoog stikstofaanbod en een zo regelmatig mogelijke vochtvoorziening zodat het gewas regelmatig kan doorgroeien. Ook een grotere stengeldichtheid kan holheid tegengaan aangezien dan meer knollen worden gevormd, die daardoor minder grof zullen worden. Een grotere stengeldichtheid kan worden bereikt door meer poters en/of grotere poters te gebruiken.
Groeischeuren en andere knolmisvormingen
Groeischeuren en andere misvormingen aan de knollen geven bij het schillen meer verlies en kunnen het uiterlijk van een partij sterk nadelig beïnvloeden. Deze gebreken worden vooral veroorzaakt door een onregelmatige groei van het gewas, meestal als gevolg van een onregelmatige vochtvoorziening.
Groeischeuren kunnen ontstaan doordat bij droogte de groei stopt, de schil verkurkt en zijn elasticiteit verliest. Als vervolgens na neerslag nieuwe groei optreedt, kan de knol scheuren of barsten. Ook kunnen, onder vochtige omstandigheden tijdens een periode van snelle knolgroei, de knollen barsten als gevolg van een te hoge celspanning. Daarnaast kunnen ook aantastingen van Rhizoctonia en netschurft tot groeischeuren leiden. Naarmate groeischeuren vroeger in het seizoen ontstaan, zijn ze bij de oogst vlakker.
Misvormde knollen kunnen ontstaan als knollen als gevolg van droogte minder assimilaten krijgen toegevoerd en daardoor gaan afrijpen. Als de productie na regen weer op gang komt, treedt alleen nog celdeling op in de jongste delen van de knol (topeind, rond de ogen), die dan gaan uitgroeien. Dit leidt dan tot flesvorming en popperigheid. Stikstof kan dit proces versterken, met name bij een onregelmatige vochtvoorziening.
Ook een beperkte doorwasinductie kan tot misvormde (bijvoorbeeld flesvormige) knollen leiden. In grotere knollen komt een groter percentage knollen met groeischeuren en andere misvormingen voor dan in kleinere knollen. Daarom is het in het algemeen bij consumptieaardappelen die bestemd zijn voor de fritesbereiding, niet verstandig bij de teelt te streven naar een zo grof mogelijk product, bijvoorbeeld zoveel mogelijk > 70 mm. Beter is het te trachten een zo groot mogelijk aandeel in de maat 50 tot 70 mm te verkrijgen.
Voorkomen en bestrijden
Groeischeuren en andere misvormingen kunnen worden beperkt door een goede structuur van de grond, een regelmatige vochtvoorziening en een niet te zware stikstofbemesting.
Groene knollen
Knollen worden groen, soms grauw of paars als ze in het licht komen. Als ze langere tijd aan licht zijn blootgesteld, spreken we van hardgroen. Groen ontstaat vaak als knollen uit de rug groeien, als knollen blootspoelen (vaak bij hevige regenval) of als knollen in het licht komen door het ontstaan van scheuren in de grond.
Voorkomen en bestrijden
Het blootspoelen van knollen kan worden beperkt door te zorgen voor ruggen met een goede vorm, dat wil zeggen met een brede basis en niet te steil, waardoor de kans op afspoelen geringer is. Door de ruggen tijdens de rugopbouw aan te drukken wordt de kans op wegspoelen ook geringer.
Scheurende ruggen ontstaan vooral als de grond bij het frezen erg fijn wordt gemaakt. Gaat het vervolgens regenen dan kunnen zulke ruggen veel vocht opnemen. Wanneer ze daarna weer opdrogen, ontstaan er vaak scheuren. Vooral als laat in het seizoen de loofhoeveelheid afneemt en het licht als gevolg daarvan meer doordringt tot de grond en de knollen in grootte toenemen, kan er groen ontstaan. Met dieper poten en met grotere ruggen hoopt men groen worden tegen te gaan maar de effecten van deze methoden vallen vaak tegen, vooral omdat op kleigrond het ontstaan van scheuren in de ruggen niet (geheel) valt te voorkomen.
Roestvlekken
Roestvlekken zijn bruine vlekken in aardappelknollen die aan roest doen denken. Ze komen vaak willekeurig verspreid in het knolvlees voor. Het is geen ziekte maar een fysiologisch verschijnsel. Soms zijn de vlekken moeilijk te onderscheiden van kringerigheid. Het verschijnsel roestvlekken komt het meest voor in warme zomers op zandgronden. Bij het koken worden de roestvlekken hard. Het gevolg is dat een partij waarin roestvlekken voorkomen een lagere kwaliteit heeft. Roestvlekken komen vooral voor in knollen die onregelmatig zijn gegroeid. Waarschijnlijk worden deze vlekken veroorzaakt door een laag calciumgehalte als gevolg van het slechte transport van dit element in het knolweefsel. Vroeg in het seizoen gevormde bruine vlekjes kunnen soms weer geheel of gedeeltelijk verdwijnen. De aantasting verergert niet tijdens de bewaring.
Zwarte harten
Soms komt in het centrum van knollen een donkergrijze tot zwarte vlek voor. Dit verschijnsel wordt zwarte harten genoemd. Het wordt veroorzaakt door zuurstofgebrek binnen in de knol. Het kan ontstaan bij (vrijwel) luchtdichte bewaring van aardappelen (bijvoorbeeld onder plastic). De afwijking wordt echter meestal waargenomen na onjuist opwarmen van de aardappelen. Opwarmen met lucht van een te hoge temperatuur (> 25°C) en/of met onvoldoende aanvoer van zuurstof in de bewaarplaats is onjuist. Dit laatste gebeurt meestal wanneer het opwarmen plaatsvindt met een in de bewaarplaats geplaatste luchtverhitter zonder aanvoer van lucht van buiten. Er kan dan onvoldoende zuurstof worden aangevoerd om de sterk verhoogde ademhaling van de knol bij te houden. Zwarte harten kunnen soms ook optreden als de knollen bij zonnig en erg warm weer na het rooien te lang in het zwad liggen.
Voorkomen en bestrijden
Bij het opwarmen mag de temperatuur van de opgewarmde ventilatielucht niet hoger zijn dan 20 à 22 °C. Indien met directe luchtverhitters in de bewaarplaats wordt gewerkt, moet worden gezorgd voor voldoende luchtverversing. Voorkom een langdurige blootstelling aan hoge buitenluchttemperaturen bij het op voorraad rooien. Partijen die met een hoge temperatuur (>20 à 25 °C) in de bewaarplaats komen moeten direct worden geventileerd, zeker als ze ook nog flink beschadigd zijn.
Naveleindverkleuring en naveleindrot
Als het loof van aardappelen onder droge omstandigheden plotseling wordt vernietigd, kan soms in de knollen naveleindverkleuring en naveleindrot optreden. Het treedt vooral op als een nog groen gewas aan vochtgebrek lijdt en de temperatuur hoog is. Het verschijnsel wordt vooral waargenomen na een behandeling met een snelwerkend chemisch loofdodingsmiddel als bijvoorbeeld Reglone, maar het is ook na loofklappen en looftrekken vastgesteld. Bij het overlangs doorsnijden van de knol ziet men bij het naveleinde bruingekleurd necrotisch weefsel, dat zich voort kan zetten in de vaatbundelring. Soms is het naveleinde licht ingerot. Dit rot kan verergeren door het secundair optreden van schimmels zoals Fusarium-soorten of bacteriën.
Voorkomen en bestrijden
Het loof bij droge grond niet plotseling vernietigen met een snelwerkend loofvernietigingsmiddel, maar wachten tot de grond voldoende vochtig is of een langzaam werkend middel gebruiken. Een langzaam werkend middel, na 4 à 5 dagen gevolgd door een bespuiting met een snelwerkend middel is ook een alternatief. Als men het loof toch onder droge omstandigheden met een snelwerkend loofvernietigingsmiddel wil doden, dan bij voorkeur 's morgens vroeg spuiten in een fris gewas.