Publicatie datum: 15-09-2000
Teelthandleiding cichorei - perceelskeuze
In dit deel van de teelthandleiding cichorei wordt ingegaan op de perceelskeuze voor de teelt van cichorei.
De voorgeschiedenis van een perceel, waaronder vruchtwisseling, onkruidbezetting en gegevens over stikstofmineralisatie, is van groot belang voor de keus van een geschikt perceel voor de cichoreiwortelteelt. Ook aspecten als toegankelijkheid, bewortelbaar profiel, ...
Inleiding
De voorgeschiedenis van een perceel, waaronder vruchtwisseling, onkruidbezetting en gegevens over stikstofmineralisatie, is van groot belang voor de keus van een geschikt perceel voor de cichoreiwortelteelt. Ook aspecten als toegankelijkheid, bewortelbaar profiel, vlakteligging, beschikbaarheid van goed beregeningswater, homogeniteit en de zwaarte van de grond zijn belangrijke aspecten om rekening mee te houden.
Voor de teelt van cichorei geeft men de voorkeur aan diep bewortelbare, niet te zware grondsoorten (maximaal 30 à 35% afslibbaar) met een goed vochthoudend vermogen en een goede structuur. Voor zavel- en kleigronden is een pH-KCl van 7-7,5 bij een CaCO3-gehalte van 2% of hoger aan te bevelen. Het organischestofgehalte dient bij voorkeur rond de 2% te zijn.
Fysische bodemgeschiktheid
Uit onderzoek door het toenmalige Stiboka en het PAGV, uitgevoerd in de zeventiger jaren, is gebleken dat veel gronden in principe geschikt zijn voor de witlofwortelteelt en daarmee ook voor de cichoreiteelt.
In de periode van 1973-1977 zijn op ruim zeventig proefplekken op 16 bodemtypen waarnemingen en opbrengstbepalingen gedaan bij de wortelteelt, de wortelbewaring en de trek na bewaring. De gemiddelde productie aan wortels lag over de vijf onderzoekjaren op ruim 34 ton per ha, waarvan de gemiddelde opbrengsten op de verschillende bodemtypen slechts weinig afweken (drie ton naar boven of beneden). Grote verschillen in wortelproductie worden niet zozeer veroorzaakt door verschillen in bodemtype op zich, maar door een aantal factoren binnen de bodemtypen, zoals profielopbouw, structuur en vochtvoorziening. Steeds weer bleek dat de hoogste wortelproductie werd bereikt op percelen met een goed bewortelbaar, homogeen profiel, dus zonder verdichte lagen, met een goede structuur en een gedurende het hele groeiseizoen goede vochtvoorziening. Dan spelen klei of zand in principe geen rol. De beworteling dient tot minimaal ± 60 cm mogelijk te zijn om een wortel met een redelijke vorm en een juiste diameter te kunnen produceren. Voor een goed gevormde wortel is een bewortelingsdiepte van liefst 100 cm nodig.
Waterhuishouding
Voor een optimale productie is een goede vochtvoorziening en afvoer van overtollig water nodig. In dit opzicht wijkt cichorei niet of nauwelijks af van andere gewassen. De grondwaterstand dient echter zo hoog te zijn, dat het capillaire water tot aan de onderkant van de wortelzone reikt, om zo een goede vochtvoorziening te waarborgen. Indien de wortels in gebieden worden geteeld waar het grondwater ontoereikend is, moet de bewortelingsmogelijkheid dieper zijn om optimaal van het hangwater te profiteren. In profielen die voldoende open zijn, dat wil zeggen een mechanische indringingsweerstand bij veldcapaciteit hebben van minder dan 3 MPa per cm2, zijn nog twee meter beneden maaiveld wortels gevonden.
Op grond van het voorgaande is het duidelijk dat een te hoge grondwaterstand ongewenst is voor een goede bewortelingsdiepte. De toelaatbare hoogte zal sterk afhankelijk zijn van het slibgehalte of liever van de totale granulaire samenstelling, omdat deze de hoogte van de volcapillaire zone boven de grondwaterspiegel bepaalt. Aangezien in deze zone geen beworteling mogelijk is, moet de bovenkant van de volcapillaire zone dieper dan 60 cm-mv liggen. In zeezandgrond bijvoorbeeld mag de grondwaterstand 70-80 cm-mv zijn; op een zavel- en kleigrond of lemige zandgrond minimaal 120-150 cm-mv.
In gebieden waar het grondwater niet of nauwelijks bijdraagt in de vochtvoorziening van de gewassen, wat in het oosten en zuiden van het land nogal eens het geval is, kan beregening een oplossing geven als het hangwater ontoereikend is. Opbrengstdepressies treden op als tijdens het groeiseizoen uit de bovenste halve meter meer dan 30% van het beschikbare vocht is opgenomen. Dit komt overeen met een drukhoogte van -250 cm (pF 2,4) of 25 kPa (2,5 m waterkolom). Gronden met een hangwaterprofiel moeten dan worden beregend om de vochtvoorraad weer aan te vullen. De grens waarbij cichorei gaat verwelken, ligt bij een pF-waarde van 2,9.
De vochtvoorziening is verder vooral van belang bij de start van de chicoreiteelt. De mogelijkheid tot beregening geeft een grotere zekerheid van een goede opkomst.
Vruchtwisseling
Uit ervaringen bij de teelt van witlofpennen is gebleken dat een juiste vruchtwisseling waarbij hoogstens één keer per vier jaar cichorei op hetzelfde perceel wordt geteeld, van groot belang is om de kans op het optreden van ziekten te verkleinen. Een vruchtwisselingsschema met als voorvrucht graan zonder groenbemestingsgewas wordt aanbevolen. Graan laat weinig stikstof achter in het profiel.
Gewassen als peen, erwten en bonen moeten, in verband met het gevaar voor overdracht van Sclerotinia, in het bouwplan worden vermeden. Aardappel als voorvrucht is af te raden in verband met de mogelijke overdracht van Phoma exiqua en/of Sclerotinia sclerotiorum. Het is gewenst om de teelt van cichorei op te nemen in een akkerbouwrotatie. Voor welk bouwplan wordt gekozen, is onder meer afhankelijk van bedrijfstype en -omvang. Indien een voorvrucht van wintergraan niet haalbaar is, zal bij voorkeur voor suikerbieten of uien als voorvrucht moeten worden gekozen.
Cichorei is bijzonder gevoelig voor groeistoffen. Bij naastliggende percelen graan met gras als ondervrucht moet hiermee terdege rekening worden gehouden.
Definitieve perceelskeuze
In de praktijk wordt de meeste cichorei geteeld op de lichte tot zware zavelgronden. In een aantal gevallen ook op lichte kleigrond. Op nog zwaardere gronden zal de opkomst bij droogte en de rooibaarheid moeilijkheden kunnen geven. Ook slempgevoelige gronden moeten in verband met moeilijkheden bij de opkomst en het risico op vertakte wortels, worden gemeden.
Van grote invloed bleek de vruchtwisseling en de stikstofhuishouding. Het is aan te bevelen om al een jaar eerder in de voorvrucht een inschatting te maken van de te verwachten mineralisatie in het volgende jaar. Dit kan bij organischestofgehaltes tot circa 2% gebeuren aan de hand van een stikstofvenster of een bepaling van N-mineraal in de tweede helft van juni. Tevens kan in de voorvrucht aan de hand van de gewasontwikkeling worden nagegaan of er structuurplekken aanwezig zijn, hoe hoog de ziektedruk is etc.