Publicatie datum: 15-09-2000
Teelthandleiding cichorei - oogst
In dit deel van de teelthandleiding cichorei wordt ingegaan op de oogst van cichorei.
De oogstcampagne start begin september, waarbij door middel van vroegleveringspremies de telers financieel worden gecompenseerd. De handelingen bij rooien, opslag en verlading dienen er op gericht te zijn dat beschadigingen (kneus en breuk) zoveel mogelijk worden vermeden. Om bovendien de ...
Algemeen
De lengte van het groeiseizoen wordt bepaald door het zaaimoment en het oogstmoment. Het cichoreigewas heeft ongeveer 180 tot 200 dagen nodig om volgroeid te zijn. De oogstcampagne start begin september, waarbij door middel van vroegleveringspremies de telers financieel worden gecompenseerd. De handelingen bij rooien, opslag en verlading dienen er op gericht te zijn dat beschadigingen (kneus en breuk) zoveel mogelijk worden vermeden. Om bovendien de verliezen tijdens de oogst zoveel mogelijk te beperken zijn specifieke rooimachines vereist. Bij voorkeur is de oogst voor het invallen van de vorst beëindigd. Vorst breekt de inulineketens in de wortel af, waardoor deze cichorei voor de verwerking van minder waarde zou kunnen zijn. Verwerkingstechnisch levert bevroren en ontdooide cichorei geen problemen op. Aan het eind van de campagne ontvangt de teler een laatleveringspremie. Uit praktische overwegingen is het gewenst de cichorei vóór december te oogsten. De kans op ongunstige weersomstandigheden (regen en vorst) neemt toe naarmate het rooien later in het seizoen plaatsvindt. Op zwaardere gronden is het daarom aan te bevelen begin november de cichorei al geoogst te hebben.
Het rooien van de cichorei gebeurt grotendeels door loonwerkers, gezien de hoge investeringskosten van rooimachines (afbeelding 1).
Er wordt ook gebruik gemaakt van aangepaste suikerbietenrooiers. Voor een goede oogst zijn hieraan echter veel ingrijpende aanpassingen nodig, zodat beter gebruik gemaakt kan worden van specifieke oogstmachines. De Sensus oogstorganisatie heeft in Zuidwest-Nederland zeven gespecialiseerde loonwerkers beschikbaar voor het oogsten van de cichorei. Met betrekking tot de rooitechniek van cichorei kan worden gesteld dat, in vergelijking met het rooien van bieten, langzamer moet worden gereden, dieper moet worden gerooid (10-12 cm), ontbladerd maar niet ontkopt, niet te intensief worden gereinigd en verliezen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De stand en vorm van de rooischaren is afwijkend.
Oogstsystemen
De optimale afstelling van oogstmachines is een compromis tussen oogstkosten, tarra en verlies aan wortels.
Bladverwijderen
De cichorei moet zo ontbladerd worden, dat alle blad verwijderd is, zonder dat er een schijfje van de wortel afgesneden wordt (afbeelding 2).
Dit in tegenstelling tot zowel suikerbieten als witlof. Bij suikerbieten moet er een schijf van de wortel afgesneden worden tot net boven de onderste bladlittekens en bij witlof moet er juist een bladpruik van 2 tot 4 cm op blijven staan.
Aangezien niet alle wortels even hoog boven de grond staan, is het onmogelijk om alle wortels op de juiste manier te ontbladeren. Een deel wordt te diep ontbladerd (gekopt, kopverlies) en een deel wordt te ondiep ontbladerd (bladtarra). Kopverlies kost de teler direct opbrengst, terwijl het leveren van cichorei met teveel bladtarra wordt beboet. Het beïnvloedt de verwerkbaarheid door de fabriek en daarom is er controle op bladtarra op het moment van verladen. Teveel bladtarra kan dan leiden tot weigeren van de partij. Om het blad te verwijderen, zijn de oogstmachines uitgerust met een ontbladeraar plus napoetsers. De ontbladeraar moet zo afgesteld staan, dat de hoogste wortels net volledig ontbladerd worden zonder beschadiging. De napoetsers 'poetsen' van de andere wortels het overgebleven bladpruikje af. Indien de oogstmachine met nakoppers is uitgerust, dienen deze buitenwerking te worden gesteld.
Rooien
De beperking van de hoeveelheid grondtarra begint bij het rooigedeelte. Naarmate er minder grond in de machine komt, hoeft er ook minder grond uitgezeefd te worden. Rooien moet zo ondiep mogelijk als het puntverlies toelaat. Op lichte grond reageert de hoeveelheid grondtarra nauwelijks op verschil in rooidiepte. Een rooidiepte van circa 10-12 cm is voldoende diep om zonder puntbreuk te rooien. Naarmate de grond zwaarder wordt, wordt het steeds belangrijker om voldoende aandacht te besteden aan de rooidiepte. Onder gunstige omstandigheden kan de rooidiepte 12 cm bedragen. Zodra het natter wordt is een rooidiepte van ca. 10 cm gewenst, maar moet langzamer worden gereden.
De aangedreven wielenrooier wint langzaam terrein. Dit type rooier heeft als kenmerk dat de grond wat minder aan de wortels versmeerd wordt, waardoor het gemakkelijker te verwijderen is.
Het grootste gedeelte van het areaal wordt echter met aangedreven rooischaren gerooid. Een hoger toerental van de rooischaren betekent over het algemeen beter rooiwerk. De wortel wordt schoner gerooid en de rooischaren en stelen blijven blanker. De stand van de rooischaren beïnvloedt het rooiwerk. Een vlakke stand betekent een lange lichtweg en dus weinig puntbreuk, een wat steilere stand betekent minder aansmeren van de grond dus minder grondtarra. Afhankelijk van uitvoering van de rooimachine is de stand van de rooischaren centraal te verstellen en/of individueel.
Rooischaren moeten scherp zijn. Scherpe rooischaren gaan gemakkelijker de grond in en stropen minder snel doordat blad en eventueel onkruid beter wordt afgesneden. Slijtage van rooischaren betekent bij gelijk blijvende rooidiepte een vlakkere stand van de rooischaren omdat ze vooral slijten onder op het lichtgedeelte. Ook hebben afgesleten scharen niet meer de originele vorm: het vernieuwen van de rooischaren kan het tarrapercentage soms verrassend laten dalen!
Reinigen
Reinigen van cichoreiwortelen gaat altijd gepaard met wortelverlies (afbeelding 3) en wortelbeschadiging.
Wortelverlies betekent direct verlies aan wortelopbrengst. Wortelbeschadiging betekent naast opbrengstderving ook achteruitgang van het inulinegetal door extra ademhalingsverliezen. Zowel wortelverlies als wortelbeschadiging moet men zoveel mogelijk zien te voorkomen. Direct na het rooigedeelte volgt uiteraard de eerste reiniging door een aantal zeefraderen of een rollenbed. Voor beide systemen is het belangrijk dat ze net vrij van de grond lopen. Bij slijtage van de scharen of veranderen van rooidiepte kan het zo zijn dat de rooizonnen of het rollenbed niet meer vrij loopt van de grond. Dit beperkt natuurlijk het reinigend vermogen.
Aangezien de aanhangende grond steeds vaster aan de wortel plakt naarmate de wortel verder door de machine gaat (versmering), moet direct na het rooigedeelte de reiniging zo effectief mogelijk zijn. Bij een rollenbed is de doorval en dus de reiniging enigszins te beïnvloeden door de rollen ten opzichte van elkaar te verdraaien. Het meest toegepaste systeem om te reinigen is het zeefrad. Bij gunstige omstandigheden mogen de zeefraderen niet sneller draaien dan 50 - 60 omwentelingen per minuut, bij moeilijke omstandigheden niet meer dan 80 omwentelingen per minuut. Hierboven neemt het wortelverlies snel toe zonder dat er extra gereinigd wordt. De zeefraderen moeten echter ook niet langzamer dan 50 omwentelingen per minuut draaien, omdat dan wortels door de zeefraderen heen kunnen vallen. De spijlenrekken van een suikerbietenrooier dienen vervangen te worden door spijlenrekken met kleinere tussenruimte of er moet een verticale plaat aan de binnenkant van de spijlenrekken geplaatst worden om verlies van hele wortels of wortelpunten te voorkomen.
Vaak wordt er, als het over zeefraderen gaat, alleen over het toerental gesproken. Dit is eigenlijk niet juist. Veel belangrijker is de juiste omtreksnelheid. Dit betekent, dat een groot zeefrad minder omwentelingen per minuut mag maken dan een klein zeefrad.
Evenwicht tussen verliezen en tarra
Bij het streven naar minimale tarra, zullen toch de wortelverliezen die optreden een belangrijke rol spelen. Er zal dus bij de oogst steeds een afweging tussen deze beide onderdelen gemaakt moeten worden. Om een inzicht te geven wordt nu besproken waaruit tarra bestaat en hoe het compromis gezocht moet worden tussen de hoeveelheid tarra en wortelverliezen.
Tarra
Waaruit bestaat tarra?
Hierbij dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen verschillende vormen van tarra.
- Bladtarra. Dit is de bladpruik van de wortel die door de napoetsers bij het rooien moet worden verwijderd. In de praktijk varieert dit percentage tussen 0 en 10 %, uitgedrukt in een percentage van de netto wortel. Bij Sensus wordt op basis van het rüpromonster een visuele beoordeling gemaakt van de mate van ontbladering. Daarbij zijn er twee mogelijkheden. Een monster is goed of niet goed ontbladerd. In het eerste geval wordt 2,5% bladtarra in het totale tarrapercentage meegenomen, in het tweede geval 7,5%. Bij de verwerking speelt deze bladtarra een rol bij de versnijdbaarheid van de wortels. De kwaliteit en winbaarheid van het eindproduct inuline wordt echter nauwelijks beïnvloed.
- Grondtarra, bij het wassen te verwijderen. Het grootste probleem bij deze vorm van tarra vormen de kosten die gemaakt moeten worden om deze grond te vervoeren, te verwijderen, op te slaan en af te zetten. Daarnaast zijn grote bedragen nodig om het water te zuiveren om weer opnieuw te kunnen gebruiken bij het wassen van de wortels. Daarnaast verhoogt het bovendien het (ongewenste) as-gehalte in de cichorei-pulp (Cigarant®). De kosten die aan deze vorm van tarra zijn verbonden bedragen momenteel ruim ƒ 35,- per ton.
- Grondtarra, niet verwijderd bij het wassen. Naast de kosten die gemaakt dienen te worden als bij de te verwijderen grondtarra, vormt vooral de aan de wortel vastgekleefde grond een groot probleem bij de sapzuivering. Doordat de vaste grond wel loskomt bij het snijden en uitlogen van de wortels, verhindert deze grond een goede werking van de sapzuivering.
- Overige tarra. Hieronder verstaan we zaken als stenen, blad, onkruid, e.d. Het zal duidelijk zijn dat dergelijke producten niet bevorderlijk zijn voor een goede verwerking van de cichorei tot inuline en/of fructose. Vooral bij het snijden van de wortels kunnen stenen, metaal, onkruid en hout en dergelijke grote schade aan de installaties veroorzaken.
Beperken van tarra door teeltmaatregelen
De belangrijkste mogelijkheid van tarrabeperking ligt in het benutten van goede oogstomstandigheden. Wachten met rooien, zodat er nog wat bij kan groeien en geen verlies in tussenopslag optreedt, weegt meestal niet op tegen de hogere tarrabijdrage. Het beperken van tarra en wortelverliezen is niet alleen een kwestie van het nemen van de juiste oogstmaatregelen, ook tijdens de teelt verdient een aantal aspecten extra aandacht in kader van beperking van tarra en wortelverliezen.
Vlakke grond bij zaaibedbereiding
Een egaal vlakke grond na de zaaibedbereiding is een eerste stap in de goede richting. Ongelijk liggend land betekent dat sommige planten dieper staan. Om ook die planten te rooien zonder extra puntbreuk moet de rooier dieper afgesteld worden. Dit betekent dat er extra grond mee gerooid wordt. Met name op zwaardere gronden kunnen verschillen in rooidiepte van enkele centimeters leiden tot aanzienlijke verschillen in de hoeveelheid tarra.
Plantaantal en plantregelmaat
Via het plantaantal is de hoeveelheid tarra enigszins te sturen; een lager plantaantal geeft een lager percentage tarra Een plantaantal van ongeveer 150.000 per hectare is optimaal.
Rassenkeuze
De rassenkeuze is tot op heden nog geen hulpmiddel om tot lagere tarracijfers te komen. Rasverschillen in grondtarra konden tot nu toe niet vastgesteld worden en de rassen vertonen geen duidelijke verschillen in wortelvorm of in hoogte van boven de grond groeien.
Onkruidbestrijding
De aanwezigheid van grotere onkruiden en schieters kunnen overlast veroorzaken bij de oogstwerkzaamheden en kunnen voor verstoppingen in de rooier en lader zorgen waardoor het reinigend effect afneemt (verstopping van spijlenrekken).
Wortelverliezen
Wortelverliezen bestaan uit kopverliezen door te diep ontbladeren, puntverliezen door puntbreuk bij het rooien en verliezen op de grond door brokstukken en hele wortels die door de machine vallen (afbeelding 3).
Kopverlies
Een regelmatig gewas is een eerste vereiste om goed kopwerk te kunnen leveren. Dit betekent een onderling gelijke afstand en kophoogte. Een onderlinge gelijke afstand beperkt de situaties, waarbij de napoetser al (omhoog) gestuurd wordt door de volgende wortel, terwijl het de vorige wortel nog niet voldoende van blad heeft ontdaan.
Een onderling gelijke kophoogte wordt naast groeiomstandigheden bepaald door de opkomstsnelheid; een vlotte veldopkomst zonder nakiemers bevordert een onderling gelijke kophoogte.
Voor het bepalen van het kopverlies gelden de volgende regels:
- 1 cm te diep koppen: 5 % wortelverlies
- 2 cm te diep koppen: 15 % wortelverlies
- 3 cm te diep koppen: 25 % wortelverlies.
Door bijvoorbeeld 100 wortels te beoordelen kan een goede schatting gemaakt worden van het totale kopverlies:
80 wortels goed ontbladerd: 0,80 x 0 = 0,0 %
12 wortels 1 cm te diep ontbladerd: 0,12 x 5 = 0,6 %
8 wortels 2 cm te diep ontbladerd: 0,08 x 15 = 1,2 %
Totaal verlies: 1,8 %
Bij een opbrengst van 45 ton dus een kopverlies 0,8 ton cichorei/ha ofwel zo'n € 40,- per ha.
Een richtlijn voor goed kopwerk is: wanneer bij een 6-rijig systeem per meter voortgang 3 à 4 wortels te diep ontbladerd zijn moet de ontbladeraar ondieper afgesteld worden (afbeelding 2).
Puntverlies
Puntverliezen zijn sterk afhankelijk van de afstelling van de machine, rijsnelheid, rooidiepte, afstelling en vorm van de rooischaren, vorm van de wortels en de aard van de grond. Voor het bepalen van het puntverlies gelden de volgende regels:
breukvlak < 2 cm: <1 % puntverlies
breukvlak 2-3 cm: 2 % puntverlies
breukvlak 3-4 cm: 5 % puntverlies
breukvlak 4-5 cm: 9 % puntverlies
breukvlak 5-6 cm: 15 % puntverlies
breukvlak 6-7 cm: 27 % puntverlies
breukvlak > 7 cm: >35 % puntverlies.
Op dezelfde manier als bij kopverlies kan door tellingen bij 100 wortels het gemiddelde puntverlies per hectare worden vastgesteld.
Binnen een gewas blijkt altijd een variatie in wortellengte voor te komen. Lange wortels hebben een grotere kans om te breken, omdat de wortels tijdens het lichten niet alleen een omhooggerichte, maar ook voorwaartse beweging maken. De wortels moeten de kans krijgen om uit de grond te komen, met andere woorden de rijsnelheid mag niet te hoog zijn. Intensief reinigen kan de grond verwijderen. Echter naarmate de reiniging intensiever is, zijn ook de wortelverliezen groter.
Verliezen op de grond
Naast kop- en puntverliezen zijn er nog verliezen in de machine die ontstaan door een verkeerde afstelling of rijsnelheid (afbeelding 3). Deze verliezen zijn te bepalen door van een gerooide oppervlakte van 100 vierkante meter (bij een 6-rijige rooier een rijlengte van 33 meter) alle wortels en brokstukken te verzamelen en te wegen. Hierbij punten en eventuele koppen niet meetellen: deze worden meegenomen in de bepaling van kop- en puntverlies! Het gevonden gewicht vermenigvuldigd met 10 geeft het verlies in kilogram per hectare.
Rooien onder gunstige omstandigheden
In het algemeen kan gesteld worden dat later in de campagne de weers- en bodemomstandigheden ongunstiger worden. Voor klei- en zavelgronden betekent dit hogere tarrapercentages, meestal gepaard gaande met hogere wortelverliezen. Voor zand- en dalgronden geldt dit in mindere mate; hier wordt het oogsttijdstip meer bepaald door het toenemen van de vorstkansen. Onder natte(re) omstandigheden neemt de kans op structuurschade toe ten gevolge van berijding met zware oogst- en transportwerktuigen. Hierdoor kan schade in volgteelten ontstaan. Daarnaast nemen de machine- en arbeidskosten toe.
Benutten van gunstige rooiomstandigheden heeft een duidelijk tarraverlagend effect; op zwaardere gronden zelfs tot 8 punten lager. Benutten van gunstige rooiomstandigheden kan evenwel betekenen dat er enige groeidagen opgeofferd moeten worden. Voor een gemiddeld jaar gelden de bijgroeicijfers zoals die in het meerjarig groeiverloop onderzoek cichorei door Sensus Operations CV is waargenomen (zie tabel 1).
Periode | Bijgroei |
tweede helft september | 450 |
eerste helft oktober | 250 |
tweede helft oktober | 200 |
eerste helft november | 75 (afhankelijk van optreden eerste nachtvorst) |
Bron: meerjarig groeiverloop Sensus Operations CV
Wanneer in begin oktober 7 groeidagen worden opgeofferd om onder gunstige omstandigheden te kunnen rooien, weegt de lagere tarrabijdrage ongeveer op tegen de bewaarverliezen en de gemiste bijgroei. Na 1 november zijn zowel de bewaarverliezen als de bijgroei minder en komt het voordeel van de lagere tarrabijdrage door rooien onder gunstige omstandigheden duidelijk naar voren.
Afhankelijk van de grondsoort, toename in tarrapercentage, weersverwachtingen, het te verwachten bijgroeiverlies en de overige werkzaamheden moet in overleg met de loonwerker en de medewerker van de industrie het beste rooitijdstip gekozen worden.
Bodemverdichting
Alle negatieve gevolgen van het rijden over land worden samengevat onder het begrip "bodemverdichting". Bodemverdichting is te voorkomen door de door banden uitgeoefende drukken lager te laten zijn dan de draagkracht van de bodem. Bodemverdichting is in de eerste plaats te verminderen door zo min mogelijk met verkeerde banden(spanning) over het land te rijden. Op dit moment bestaat zowel in de praktijk als in het onderzoek de indruk dat het grootste knelpunt bij de cichoreioogst ligt in de bandenuitrusting van de kippers. Onder slechte omstandigheden zijn vaak de kippers verantwoordelijk voor diepe sporen. Het effect van een diepere insporing door kippers of een breed spoor van de bunkerrooier op de financiële opbrengst op langere termijn is op dit moment nog onduidelijk.
Met name de aspecten arbeidsbehoefte en slagvaardigheid zijn voor nogal wat loonwerkers de laatste jaren van doorslaggevende betekenis geweest voor het overstappen naar 6-rijige bunkerrooiers.
Oogsttijd
Het hoogste inulinegetal wordt gewoonlijk bereikt rond begin oktober. Vóór het optimum neemt het inulinegetal vrij sterk toe, na het optimum blijft het inulinegetal in de praktijk stabiel. Pas nadat de vorst invalt en het bladapparaat afsterft, zet een daling van het inulinegetal in. De snelheid van daling is sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Met name een vorstperiode opgevolgd door een periode met (flink) hogere temperaturen is nadelig voor het inulinegetal. Het wortelgewicht neemt in het najaar nog toe. Deze toename is ook in (begin) november vaak sterker dan de afname van het inulinegetal, zodat de inulineopbrengst gelijk blijft of iets toeneemt (zie tabel 1). De bijgroei in inuline per ha per week is in oktober dan gemiddeld nog ruim 200 kg en in november 90 kg inuline per ha per week. Door de verrekening van de hoogte van het inulinegetal in de nettoprijs per ton netto geleverde wortel is het effect van de bijgroei op het saldo kleiner naar mate het oogsttijdstip verder voorbij het optimum ligt. Het optimale oogsttijdstip ligt hierdoor rond eind oktober / begin november.
In vroeg gezaaide gewassen is het verloop van het inulinegetal in de oogstperiode rond het optimum vlakker dan bij later gezaaide gewassen. Het inulinegetal begint hoger bij vroege oogst en vroege zaai, maar het optimum is vrijwel gelijk. Als er vroeg geoogst moet worden, vanwege afspraken met de verwerkende industrie, dan verdient het aanbeveling de vroegst gezaaide gewassen het eerst te oogsten.
Gedurende de oogstperiode neemt de ketenlengte van de inuline af. Vorst, met name gevolgd door een periode met hogere temperaturen, verlaagt het inulinegetal en versnelt de afbraak van de inulineketens. Voor een hoogwaardige inuline is vroeg oogsten gewenst.