Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-09-2000

Teelthandleiding cichorei - bemesting

In dit deel van de teelthandleiding cichorei wordt ingegaan op de rol van bemesting bij de teelt van cichorei.

Om cichorei voorspoedig te laten groeien is een goede bemestingstoestand van het perceel en ook een goede vochthuishouding van de grond noodzakelijk. Verdichte lagen in de bouwvoor als gevolg van een grondbewerking onder natte omstandigheden, slechte ontwatering ...

Inleiding

De bemestingstoestand van een perceel ofwel de chemische bodemvruchtbaarheid dient regelmatig te worden bepaald. Een standaard bodemanalyse elke vier jaar wordt aanbevolen. Een bepaling van de N-mineraal zal echter jaarlijks moeten worden uitgevoerd.
Voor de vaststelling van de fosfaat-, kali- en magnesiumgift wordt uitgegaan van de adviesbasis voor de bemesting van akkerbouwgewassen. De laatste uitgave van de [INVALID URL] is alleen uitgebracht op Kennisakker.nl.
Sporenelementen worden bij cichorei niet of nauwelijks extra toegevoegd. Wanneer een gebrek aan één van de sporenelementen borium, koper, molybdeen of mangaan wordt vermoed, gelden de richtlijnen uit bovengenoemde adviesbasis.

Om de cichorei voorspoedig te laten groeien is ook een goede vochthuishouding van de grond noodzakelijk. Verdichte lagen in de bouwvoor als gevolg van een grondbewerking onder natte omstandigheden, slechte ontwatering enzovoort kunnen tot gevolg hebben dat de toegediende meststoffen onvoldoende worden benut.

Afvoer van voedingsstoffen

In tabel 1 zijn gemiddeld over een aantal gangbare rassen van witlof de opnamecijfers voor de hoofdelementen weergegeven.

Tabel 1. Hoeveelheid voedingselementen (kg/ha) door witlof uit de bodem opgenomen tijdens de teelt, uitgaande van een bruto wortelproductie van 40 ton/ha bij 23% droge stof en een bruto bladproductie van 50 ton/ha bij 10% droge stof. Bron: PAV-Lelystad, 1995.
Hoofdelement Opname in kg per ha
wortel (% in droge stof) blad (% in droge stof) totaal
N 74-110 (0,80-1,20) 75-125 (1,50-2,50) 149-235 (149-235 kg N)
P 21-25 (0,23-0,27) 9-11 (0,17-0,21) 30-36 (69-83 kg P2O5)
K 166-230 (1,80-2,50) 175-225 (3,50-4,50) 341-455 (411-548 kg K2O)
Ca 20-28 (0,22-0,30) 50-90 (1,00-1,80) 70-118 (98-165 kg CaO)
Mg 7-11 (0,08-0,12) 13-18 (0,25-0,35) 20-29 (33-48 kg MgO)

Hieruit blijkt dat de opname van P en Mg relatief gering is. Het opnamevermogen voor K is daarentegen groot. Uit aanvullend onderzoek bij cichorei is gebleken, ook gezien de nauwe verwantschap, dat deze cijfers ook gelden voor cichorei. De getallen liggen dan veelal meer aan de hogere kant vanwege de gemiddeld hogere wortelopbrengst van cichorei (46 ton/ha).
De uiteindelijke afvoer van nutriënten bedraagt veelal niet meer dan 50% van de in de tabel genoemde getallen. Het overgrote deel van het blad en de wortelpunten c.q. fijne wortels blijven immers bij het rooien op het veld achter.

Organische stofvoorziening

Een voldoende hoog organischestofgehalte van de bouwvoor is erg belangrijk. Op zand- en dalgrond is het vooral van belang voor de vochtvoorziening en het adsorberend vermogen, op kleigrond vooral voor de structuur.
Om het gehalte aan organische stof op peil te houden moet gemiddeld per jaar 1.200 à 1.500 kg effectieve organische stof per ha worden ondergeploegd. Onder effectieve organische stof wordt verstaan de hoeveelheid organische stof die na één jaar nog in de bodem aanwezig is. De belangrijkste organische stofbronnen zijn wortel- en stoppelresten, groenbemestingsgewassen, compost en dierlijke mest.

Dierlijke mest en compost
Ten aanzien van het gebruik van dierlijke mest en compost moet rekening worden gehouden met de wettelijke bepalingen die hieraan verbonden zijn. Het gebruik van dierlijke mest is geregeld in het Besluit Gebruik Dierlijke Meststoffen.
In het Besluit Kwaliteit en Gebruik van Overige Organische Meststoffen (BOOM) worden regels gesteld ten aanzien van het gebruik van compost, zuiveringsslib en zwarte grond.
Bij het gebruik van organische meststoffen moet rekening worden gehouden met de daarin aanwezige voedingsstoffen en de werkingspercentages hiervan; zie de Adviesbasis voor de bemesting van akkerbouw- en vollegrondsgroentegewassen 1999.

Groenbemesters
De belangrijkste groenbemestingsgewassen voor cichorei zijn gras, gele mosterd en bladrammenas.
Cichoreiwortelen stellen hoge eisen aan de wijze van voorbewerken en onderploegen van groenbemestingsgewassen. De grond moet voldoende droog zijn, dus tijdig en onder gunstige omstandigheden ploegen. Kruisbloemigen als bladrammenas en gele mosterd hebben als voordeel dat ze nog vrij laat, tot uiterlijk 10 september, gezaaid kunnen worden. Deze gewassen zijn vorstgevoelig en verteren sneller dan gras. Hierdoor komt vrij kort na het onderploegen of doodvriezen stikstof uit deze gewassen vrij. Indien dit gebeurt vóór februari kan deze stikstof, of een deel ervan, meegenomen worden in het Nmin-monster in februari. Een extra aftrek van 25 kg van het advies is dan niet meer nodig.

Stro
Indien stro op het land achterblijft en wordt ondergeploegd zal voor de vertering hiervan circa 7 kg stikstof per 1000 kg stro nodig zijn. Als het stro in eerste instantie boven op de grond blijft liggen en pas later samen met de groenbemester wordt ondergeploegd, hoeft geen extra stikstof voor de vertering van het stro te worden gegeven.

Stikstof

Bij de teelt van de wortels geldt in het algemeen: wees zeer voorzichtig met stikstof. Probeer de stikstofhuishouding zo goed mogelijk in de hand te houden. Dit betekent, geen of weinig dierlijke mest gebruiken en geen grasgroenbemester telen direct vóór de teelt van cichorei.
Te veel beschikbare stikstof geeft veel blad dat langer groen blijft, een heterogeen gewas, wortels met een brede wortelhals, een hogere wortelopbrengst, een lager inulinegehalte, een lagere inulinekwaliteit en een hoger gehalte aan alpha-aminostikstof (tabel 2).

Tabel 2. De netto wortelproductie, het inulinegetal, de inulineproductie, de fructose-glucose-verhouding en het gehalte alpha-aminostikstof bij enkele stikstofgiften gemiddeld over drie proefplaatsen in 1998.
Stikstofgift (kg/ha) Netto wortelopbrengst (ton/ha) Inulinegetal Inulineproductie (ton/ha) F/G-verhouding alpha-aminostikstof (mmol/ka)
0 56,6 17,7 10,0 7,7 28,2
20 57,7 17,4 10,1 7,8 30,1
40 58,4 17,2 10,0 7,6 31,6
60 58,4 17,1 10,0 7,5 34,0
80 58,5 17,0 9,9 7,4 35,4

Er moet naar gestreefd worden om het beginniveau van stikstof in de grond zo laag mogelijk te houden. Een basisbemesting met stikstof wordt bij uitzondering toegediend. Dit is slechts nodig op gronden die van nature geen of weinig stikstof naleveren en waar de kans op uitspoeling groot is, bijvoorbeeld de slibhoudende zeezandgronden, zoals die in de Wieringermeer, de Noordoostpolder en Zeeland voorkomen. Gronden die een hoge voorraad aan stikstof hebben, wat na een teelt van aardappelen soms het geval kan zijn, of die veel stikstof naleveren vanwege een hoog gehalte aan organische stof, moeten bij voorkeur niet gebruikt worden voor de teelt van cichorei. N-mineraal-onderzoek geeft een redelijk inzicht in de N-toestand van de grond. Het bedrijfslaboratorium voor gronden gewasonderzoek te Oosterbeek (BLGG) kan dit onderzoek op korte termijn (ongeveer zeven dagen) uitvoeren. Het advies wordt gebaseerd op de voorraad minerale stikstof (Nmin) in het bewortelbare profiel tot maximaal 60 cm-mv bepaald vlak na de winter in februari. Het advies is vooralsnog (100-Nmin) kg N/ha. Indien een groenbemestingsgewas laat is ondergeploegd, moet nog 25 kg N hiervan afgetrokken worden. Indien gebruik wordt gemaakt van dierlijke mest, moet ook nog rekening gehouden worden met de niet in het februarimonster gemeten hoeveelheid stikstof, die tussen 1 maart en 31 augustus nog kan vrijkomen uit de toegediende dierlijke mest, zie tabel 3.

Tabel 3. De niet in het februari-monster gemeten hoeveelheid stikstof, als percentage van Ntotaal, die tussen 1 maart en 31 augustus vrijkomt uit de toegediende dierlijke mest (naar Lammers).
Tijdstip van toepassing Drijfmest Vaste mest
Rundvee Varkens/kippen Kippen/slachtkuikens Rundvee
Augustus 11 12 13 17
September 13 16 17 20
Oktober 15 19 21 23
November 16 22 24 25
December 17 24 26 27
Januari 18 25 28 28
februari 18 27 29 29

Deze aftrek vindt plaats, omdat een deel van de organisch gebonden stikstof in de mest gedurende het groeiseizoen door mineralisatie ter beschikking zal komen. Dit deel wordt niet in het februarimonster gemeten. Percelen waarop in het verleden regelmatig grote hoeveelheden mest zijn uitgereden, zijn niet geschikt voor cichorei.
In het algemeen moet worden opgemerkt dat de bodem ten tijde van het grondonderzoek (vroeg in het jaar) vrij nat kan zijn. Natte grond bevat relatief weinig minerale stikstof en door uitspoeling en denitrificatie in de herfst en winter kan veel verloren zijn gegaan. Soms kan in de loop van het teeltseizoen onder invloed van het bodemleven zeer veel stikstof vrijkomen als het gehalte aan organische stof in de bodem hoog is of als er een voorteelt is geweest van een gewas met een hoge N-nalevering. Een N-mineraal onderzoek in februari geeft daarom niet meer dan een indicatie. Aanbevolen wordt om al in het jaar voorafgaande aan de cichoreiteelt (in de voorvrucht) door middel van een stikstofvenster en/of een grondmonster van een braakliggend stukje eind juni, de N-toestand van de bodem vast te stellen. Eind juni kunnen de hoogste N-mineraal cijfers worden verwacht. Is dit getal hoger dan 150 kg (in de laag 0-60 cm), dan wordt afgeraden om het volgende jaar op dit perceel cichorei te telen.

Fosfaat

Cichorei heeft een betrekkelijk geringe behoefte aan fosfaat. De indruk bestaat, dat er met name voor een vlotte kieming en opkomst voldoende fosfaat in de bodem moet zijn. Dit kan dan het beste in de vorm van een verse fosfaatbemesting in het voorjaar worden gegeven, vóór de zaaibedbereiding. Tabel 4 geeft een overzicht van de in de Adviesbasis voor de Bemesting gehanteerde normen voor de fosfaatbemesting.

Tabel 4. Fosfaattoestand (mg P2O5 per liter grond) op bouwland en de hoeveelheid fosfaat (kg P2O5 per ha) die bij een bepaalde toestand aan cichorei gegeven moet worden.
Pw-getal P2O5-gift in kg per ha
Dekzand, dalgrond, rivierklei, löss Zeeklei, zeezand
10 130 110
15 110 90
20 95 65
25 75 45
30 55 20
35 40 0
40 20 0
45 0 0

Op bouwland wordt de fosfaattoestand aangegeven met het Pw-getal. Het Pw-getal wordt verkregen door één deel grond te extraheren met 60 delen water. Het Pw-getal geeft het aantal mg P2O5 per liter luchtdroge grond aan. Volsta bij de waardering voldoende en een Pw-getal van 25 met een gift van 75 kg P2O5 per ha op dekzand etc. en een gift van 45 kg op zeeklei etc. Bij gebruik van tripelsuperfosfaat, betekent dit een gift van respectievelijk circa 150 of 100 kg. In hoeverre toediening van polyfosfaten extra voordelen biedt, vooral met betrekking tot het stimuleren van de begingroei, is nog onvoldoende duidelijk.

Kalium

Kalium heeft een belangrijke functie bij de vorming van koolhydraten in de bladeren en het transport naar de opslagorganen van de plant. Daarnaast stimuleert kalium de opname van water door de wortels en vermindert het de transpiratie bij droog weer. Te weinig kalium kan daarom nadelig zijn voor de wortelopbrengst. Te hoge kaliumgiften en/of kaliumvoorraden in de (onder)grond kunnen, vooral in combinatie met teveel stikstof, de interne kwaliteit nadelig beïnvloeden.
Het kaligehalte van de grond wordt bepaald door de grond in een schudverhouding van 1:10 te extraheren met HCl (0,1 normaal). Het K-HCl (kaligehalte) geeft het aantal mg K2O per 100 gram stoofdroge grond aan. Het kaligehalte wordt op zand-, dal-, veen- en kleigronden omgerekend tot een kaligetal. Op löss wordt geadviseerd op basis van het kaligehalte.
De optimale hoeveelheid kalium voor cichorei is afhankelijk van de grondsoort. Omdat cichorei weinig chloorgevoelig is, kan de kaliumbemesting ook worden gegeven in de vorm van chloorhoudende kalimeststoffen. Om optimaal te kunnen doseren, moet men het K-getal en de grondsoort weten. Het lutumgehalte (korrelgrootte < 2 micron), de pH en het organischestofgehalte spelen ook een rol bij de waardering van de beschikbaarheid van kalium in de bodem (zie de in de Adviesbasis voor de Bemesting gehanteerde normen voor een overzicht van de kalibemesting.
Het K-getal voor zeekleigronden bij de waardering voldoende is 13-15. Op dal-, zand- en veengrond is een voldoende waarde van het K-getal 10-12; op lössgrond is dit 11-12 (kaligehalte). Bij kalifixerende zeekleigronden (overgangsgronden tussen zeeklei en rivierklei), zoals deze voorkomen op Oost-IJsselmonde, het Eiland van Dordrecht en de Biesbosch, wordt de gewenste toestand vaak niet bereikt.
De laatste wijzigingen in de adviesbasis voor de kaligift zijn weergegeven in tabel 5.

Tabel 5. Adviesbasis voor de kaligift in relatie tot het kaligetal bij de teelt van witlof- en cichoreiwortels.
Pw-getal K2O-gift in kg per ha bouwland
Zand-, dal- en veengrond Rivier- en zeeklei met <10% organische stof Löss
<4 320 * 340
6 280 330 310
8 250 290 270
10 220 250 220
12 180 210 160
14 160 170 120
16 140 140 80
18 120 120 60
20 110 100 30
22 100 80 0
24 80 70 0
26 70 50 0
28 60 40 0
30 50 0 0
32 40 0 0
34 30 0 0
36 0 0 0

Hierin is echter niet verwerkt de vaak negatieve invloed van een verhoogde kaliumbemesting of kaliumtoestand op de economische winbaarheid van de inuline. Een hoger aanbod van stikstof tijdens de cichoreiteelt bevordert de kali-opname van de wortel en versterkt de nadelige effecten van kalium. Ook een bodem pH < 6,0 versterkt het effect van een hoog kaligehalte. Op grond van deze resultaten wordt afgeraden om een kalibemesting voor cichorei toe te passen bij de toestand voldoende of hoger. Aan telers wordt geadviseerd om de kali in bouwplanverband aan een ander gewas te geven. Bij de toestand laag of zeer laag wordt geadviseerd maximaal 200 kg K2O aan cichorei te geven, zijnde de onttrekking door de wortels. De rest wordt in bouwplanverband aan een kalibehoeftig gewas gegeven. Als voor een reparatiebemesting meer dan 200 kg K2O nodig is, wordt afgeraden om in hetzelfde jaar op dit perceel cichorei te telen. Ook bij de toestand hoog en zeer hoog kan beter geen cichorei worden geteeld als een vrij sterke N-mineralisatie wordt verwacht.

Magnesium

Het magnesiumgehalte in mg MgO per kg stoofdroge grond, wordt bepaald door de grond te extraheren met een oplossing van keukenzout (0,5 normaal NaCl).
Bij het vaststellen van de benodigde hoeveelheid MgO op zand-, dal-, en lössgrond speelt het organischestofgehalte een rol, aangezien het volumegewicht van de grond in de berekening voor de advisering betrokken is. De richtlijn in tabel 6 geldt bij toepassing van MgO in de vorm van MgSO4 of dierlijke organische mest. Als streefgetal geldt 75 mg MgO per kg grond.

Tabel 6. Waardering van de magnesiumtoestand van de grond (mg MgO per kg grond) in relatie tot de magnesiumbemesting van witlof en cichorei op diluviaal zand, dalgrond en löss.
Waardering MgO-gehalte Adviesgift in 1e-4e jaar
1e 2e 3e 4e
laag 0-74 1 2 2 2
voldoende 75-109 0 2 2 2
ruim voldoende 110-174 0 0 2 2
hoog 175-300 0 0 0 2
zeer hoog >300 0 0 0 0

0: geen MgO-gift nodig.
1: MgO-gift in kg/ha (als MgSO4) = (75-MgO gehalte) x dikte bouwvoor in dm x volumegewicht grond.
2: MgO-gift in kg/ha (als MgSO4) = 20,7 x dikte bouwvoor in dm x volumegewicht grond.
Volumegewicht = 1/0,02525 x % organische stof + 0,6541.
Bij een percentage organische stof van 2, 4, of 6 is het volumegewicht respectievelijk 1,42; 1,32; 1,24.

Op kleigronden en alluviaal zand wordt geen richtlijn voor de magnesiumbemesting op basis van grondonderzoek gegeven. Gebreksverschijnselen kunnen daar het beste bestreden worden door bladbespuitingen met magnesiumzouten. Bladbespuitingen met onder andere bitterzout (16% MgO) kan in augustus/september ook een aantal keren worden toegepast om het blad wat 'harder' te maken en de bladgroei te remmen, waardoor tevens de gevoeligheid voor bladvuur wat kan verminderen. Voer de bladbespuiting uit met een 2%-oplossing van bitterzout in 500 of 1000 liter water per hectare. Spuit bij voorkeur 's avonds bij bewolkt weer.

Gezien de zeer beperkte opname van magnesium door het gewas zal een magnesiumgebrek niet snel tot uitdrukking komen in een opbrengstderving. Op ROC De Waag te Creil is op een kalkrijke, lichte zavelgrond bij een vrij laag Mg-gehalte ( 31-58 mg MgO) in de jaren 1990 t/m 1992 onderzoek uitgevoerd naar de effecten van Mg-bemesting bij witlof. Hierbij is een basisbemesting voor het zaaien uitgevoerd en zijn ook bladbespuitingen met verschillende producten toegepast (bitterzout, Mg-chelaat of Wuxal). Er waren géén effecten op wortel- en lofproductie aantoonbaar.

Omdat de kalitoestand de beschikbaarheid van magnesium negatief kan beïnvloeden, dient men de geadviseerde MgO-gift te verhogen met 50 kg per ha bij een kalitoestand van ruim voldoende en vrij hoog en met 100 kg bij een kalitoestand van hoog respectievelijk zeer hoog. Beter is echter om bij deze hoge kalitoestanden geen cichorei te telen.

Calcium

Het gehalte aan koolzure kalk van de bodem wordt uitgedrukt in g CaCO3 per 100 gram stoofdroge grond. In de meeste voor cichorei gebruikte kalkrijke zeekleigronden is bij een gehalte boven 2% (2 gram koolzure kalk per 100 gram grond), de kalktoestand optimaal in orde. Een onderhoudsbekalking is dan niet nodig. Op gronden met een lage pH en ook een laag kalkgehalte, zoals zandgronden met een pH-KCl < 6,0 of op zwaardere gronden bij een pH-KCl < 6,5, is bekalking gewenst. Vanwege een slechte structuur en problemen bij de opkomst, moet de cichoreiteelt op gronden met een pH van 5,5 of lager worden afgeraden.

Bij een te hoge pH boven 8,0 kan het gewas gevoeliger voor ziekten zijn doordat dan de stikstofmineralisatie wat sneller verloopt. Afhankelijk van het bodemtype beweegt de gewenste pH-KCl zich tussen de waarden 6,0 en 8,0. Voor de normaal geadviseerde onderhoudsbekalking wordt verwezen naar de Adviesbasis (1999). Voor de advisering van de kalkbemesting wordt ook rekening gehouden met het lutumgehalte van de grond.
Uit onderzoek bleek dat toediening van CaCl2 aan de bodem of via bladbespuitingen, het calciumgehalte van de wortel niet beïnvloedt. Vanwege selectieve opname is het calciumgehalte van de wortel geteeld op kalkarme grond, niet altijd lager dan bij teelt op kalkrijke grond.

Biologische teelt

Cichorei kan toe met weinig bemesting. Onder invloed van hoge bodemvoorraden en laat vrijkomen van minerale stikstof kan de interne kwaliteit nadelig beïnvloed worden. Aan te raden is voorafgaand aan de teelt van cichorei geen organische mest meer te geven.