Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-2003

Teelt van aardappelen op bedden ter vermindering van schurft

Er zijn in de periode 1997/1999 vijf proeven op zavelgrond en vijf proeven op zand-/dalgrond aangelegd waarin de teelt op bedden en ruggen is vergeleken:

  • Zavelgrond:
    • geen opbrengstverschil tussen beide systemen;
    • in één proef één keer minder schurft bij bedden;
    • in één proef iets schurft maar geen verschil;
    • in drie proeven geen schurft;
  • Zand- /dalgrond:
    • Geen duidelijke verschillen in opkomst en gewasontwikkeling;
    • geen duidelijke verschillen in vochtgehaltes van de grond;
    • er was wel schurft maar geen duidelijke verschillen tussen ruggen en bedden;

Wat schurft betreft lijkt de meerwaarde van beddenteelt dus marginaal.

Inleiding

Voor de bestrijding van gewone schurft (Streptomyces scabies) is een hoog vochtgehalte gedurende circa 3 à 4 weken rond de knolaanleg essentieel. Indien het niet voldoende vochtig is, is beregenen noodzakelijk om schurft te voorkomen. Er zijn echter gebieden waar niet beregend kan of mag worden, terwijl een bijkomend probleem bij veel beregenen is dat de kans op het optreden van poederschurft (Spongospora subterranea) toeneemt. Nu in veel gebieden in verband met de bacterieziekte bruinrot niet meer met oppervlaktewater beregend mag worden, terwijl er ook in sommige gebieden in verband met zout niet beregend kan worden, is er gezocht naar andere methoden om de grond rond de knolaanleg vochtiger te houden. Met de teelt van aardappelen op bedden in plaats van op ruggen is het denkbaar dat er meer vocht (neerslag) vastgehouden kan worden en er minder verdampt. Mogelijk kan deze teeltmethode de mate van aantasting met schurft verminderen. Hierbij wordt met name gedacht aan de lichtere gronden, omdat het probleem schurft daar vooral aanwezig is en deze gronden zich beter dan zwaardere gronden lenen voor de teelt op bedden in verband met de opbouw van de bedden en het rooien.

Proefopzet

Het onderzoek is uitgevoerd op de volgende proefplaatsen:

Locatie Grondsoort
proefboerderij Kollumerwaardzavelgrond
praktijkbedrijf in Ulrumzavelgrond
proefboerderij ’t Kompasdalgrond
praktijkbedrijf in Weiteveenzandgrond

Naast de beddenteelt zijn er nog enkele teeltmethoden vergeleken, eveneens met de gedachte dat hiermee het vocht beter kan worden vastgehouden. De proefobjecten voor de proeven op zavelgrond waren als volgt:
A . rijenafstand 75 cm en rugopbouw als praktijk, d.w.z. enkele dagen voor opkomst,
B . als A, maar de aardappelen 3 cm dieper poten,
C . als A, na poten direct steile ruggen frezen met behulp van een Grimme rijenfrees,
D . als A, na poten ruggen aandrukken en direct grote ruggen opbouwen,
E . beddenteelt met bedden van 1,50 m breed en 3 rijen aardappelen met Solvé pootmachine, pootdiepte 10 cm.

De methoden voor de proeven op zand- en dalgrond waren als volgt:
A . rijenafstand 75 cm en rugopbouw als praktijk, d.w.z. 2 maal schoffelen tot sluiting van gewas en aanaarden kort voor sluiting van
    het gewas, 
B . rugopbouw met rugvormer direct bij het poten,
C . beddenteelt met bedden van 1,50 m en 3 rijen met Solvé pootmachine, pootdiepte 10 cm.

De proeven op zavelgrond zijn uitgevoerd met het ras Désirée (KW) en Prior en Alcmaria (Ulrum) en in alle proeven op zand- en dalgrond is het ras Karnico geteeld.

Resultaten

Zavelgrond

In opkomst en ontwikkeling zijn tussen de objecten in geen van de vijf proeven in de drie proefjaren verschillen waargenomen. Wel had het gewas op de bedden eerder een volledige grondbedekking, wat samengaat met de betere plantverdeling in het bed ten opzichte van de rijenteelt. In gewasontwikkeling was echter geen verschil. Bij de beoordeling op schurft is weinig schurft waargenomen. In Kollumerwaard kwam in 1997 wel schurft voor waarbij het object beddenteelt wat minder schurftbezetting vertoonde. In 1999 kwam bij de proef op Kollumerwaard zeer weinig schurft voor en in de overige drie proeven is helemaal geen schurft waargenomen.

Zand- en dalgrond

De opkomst en gewasontwikkeling gaven ook bij deze proeven geen duidelijke verschillen. Het vochtgehalte is in deze proeven ook enkele keren tijdens de knolzetting bepaald en gaf in geen van de vijf proeven duidelijke verschillen tussen de behandelingen te zien. De verschillen in teeltwijze zijn echter niet in duidelijke verschillen in schurftbezetting tot uiting gekomen.

Conclusie

De invloed van de gekozen methoden van rugopbouw, gericht op een betere vochtvasthoudend vermogen, zijn marginaal op zowel een geringere schurftbezetting dan op verhoging van de opbrengst. Zowel bij de proeven op zand- en dalgrond waar in 4 van de 5 proeven vrij veel tot veel schurft voorkwam als bij de 2 van de 5 proeven in Noord Groningen waar wat schurft werd waargenomen, was tenminste een deel van de schurft veroorzaakt door poederschurft. Spongospora subterranea, de veroorzaker van poederschurft, kon in de aangetaste knollen worden vastgesteld. In welke mate de symptomen door Streptomyces scabies, de veroorzaker van gewone schurft, zijn veroorzaakt of door poederschurft is niet te zeggen. Het kan zijn dat het ook aanwezig zijn van poederschurft de verschillen tussen de objecten heeft verminderd.