Publicatie datum: 01-07-2000
Tabaksratelvirus in aardappel ongezien gevaarlijk?
Vrijlevende Trichodoride-aaltjes (Paratrichodorus- en Trichodorus-soorten) veroorzaken directe schade in een groot aantal gewassen. De meeste Trichodoridesoorten zijn tevens vector voor het Tabaksratelvirus (TRV). Dit virus veroorzaakt in aardappel "stengelbont" en "kringerigheid", waarbij de gevoeligheid rasafhankelijk is.
In samenwerking met Plant Research International gaat het PAV onderzoeken wat de invloed van TRV is op de kwaliteit, maar ook de kwantiteit van de aardappelproductie.
Tabaksratelvirus
Tabaksratelvirus (TRV) is een virus dat samen met het Vroege-verbruiningsvirus van erwt (PEBV) thuishoort in de Tobravirusgroep. TRV wordt overgebracht door Trichodorus en Paratrichodorus aaltjes. De soorten T. similis en P. pachydermus komen in Nederland algemeen voor op zandgrond. Vaak samen op hetzelfde perceel. T. primitivus is met name op lichte kleigrond met een slibpercentage tot 23 % te vinden en P. teres vooral op fijnzandige mariene gronden. Andere soorten veroorzaken slechts incidenteel problemen in Nederland.
Indien in grote getale aanwezig, veroorzaken deze aaltjes schade in een groot aantal cultuurgewassen. Voor de overdracht van TRV is echter een klein aantal besmette aaltjes al voldoende. Een virusvrij aaltje prikt een met TRV-besmette plant aan om te voeden (afb.1).
Tijdens dit contact wordt het virus overgedragen op het aaltje. Het TRV nestelt zich in de mondholte en slokdarm van het aaltje. Prikt datzelfde aaltje een volgende plant aan, dan kan het virus worden overgedragen. Het Trichodoride aaltje is als virusvector te vergelijken met de bovengronds opererende bladluis. Het virus overleeft in planten en levende Trichodoriden. Bovendien is het virus in het zaad van enkele onkruidsoorten gevonden. Het is dus niet eenvoudig om van het virus af te komen. Er bestaat een aaltjes - viruskoppeling, dat wil zeggen dat een Trichodorus- of Paratrichodorus-soort slechts één of een beperkt aantal TRV-serotypen kan overbrengen. Het serotype wordt bepaald door de eiwitmantel van het virus, die ondermeer bij de aaltjesoverdracht en bij serologische detectie (ELISA) van belang is.
TRV kan voorkomen in een groot aantal cultuurgewassen en wilde planten. De meeste gewassen ondervinden geen hinder van het virus, hoewel met laboratoriumtechnieken TRV in het gewas is aan te tonen. Als waardplant houden zij een virusbesmetting op een perceel in stand. Gewassen die gevoelig zijn voor het virus hebben ieder een ander type afweerreactie in de boven- en/of ondergrondse delen van de plant. Een aantal tulpenrassen laat het typische "ratel", streepjes in blad en bloem, zien en in gladiool uit het virus zich als "kartelblad" waarbij de bladranden gezaagd zijn. In tabak krijgt het loof necroseverschijnselen; aan het geluid van verdorde (necrotische) tabaksbladeren dankt het virus zijn naam.
Aardappel
In aardappel kan TRV in het loof 'bont' veroorzaken, soms in combinatie met necrose. De naam "stengelbont" komt van de gele kring die in het samengestelde blad van één of enkele stengels van een plant ontstaat (afbeelding 2a). Minder specifiek, maar ook "stengelbont", zijn planten die in hun geheel bont of necrotisch tonen en achterblijven in groei (afbeelding 2b).
Het lokaal binnen een perceel voorkomen van planten met symptomen duidt op primaire infectie, d.w.z. virusoverdracht in het betreffende groeiseizoen. Dit heeft te maken met de verspreiding van de aaltjes over een perceel. Secundaire aantasting vanuit een partij in de jaren na infectie komt doorgaans verspreid over het perceel voor.
In een groot aantal aardappelrassen veroorzaakt TRV symptomen in de knol; primair door het aanprikken van het aaltje aan de schil, of secundair waarbij het virus vanuit de plant bij de navel de knol binnenkomt. Rassen reageren verschillen, uiteenlopend van kleine stippen en vlekjes tot grote roodbruine kringen en/of vlekken (foto 3a en 3b) in het knolvlees.
In enkele gevallen zijn de kringen door de schil heen waarneembaar, maar meestal zijn de symptomen pas na het doorsnijden van een knol te zien.
Knollen met zware symptomen zijn gevoelig voor rot. De symptomen in loof en knol lijken zeer sterk op die van het Zwabbertopvirus (PMTV). Dit virus komt in Nederland sporadisch voor en wordt overgebracht door de schimmel Spongospora subterranea, welke ook poederschurft veroorzaakt. De symptomen in de knol kunnen ook worden verward met andere inwendige knolgebreken als 'roestvlekken' (stippen) veroorzaakt door calciumgebrek.
Elk aardappelras reageert op haar eigen wijze op een TRV-infectie. Een juiste rassenkeuze beperkt de kans op kringerigheid. De rassenlijstcijfers voor kringerigheid kunnen hierbij helpen. Deze cijfers zijn gebaseerd op proeven met TRV overgebracht door P. pachydermus. Het is nog niet duidelijk in hoeverre een andere Trichodorussoort en waarschijnlijk een andere TRVstam deze cijfers beïnvloeden. De virusstam, plaats en tijdstip van infectie op de plant en het aardappelras bepalen mede welke symptomen er optreden. Bij infectie vlak na de knolzetting (diameter van 1 tot 3 cm) is de kans op kringerigheid het grootst. In veel aardappelrassen raakt TRV zijn eiwitmantel kwijt, waardoor het wel in de plant kan blijven, maar niet meer door de vectoraaltjes kan worden opgenomen. Een overzicht van rassen waarbij dit speelt is er nog niet.
Gevolgen symptoomvorming
Pootgoed
In de pootgoedteelt gelden drempelwaarden voor stengelbont en kringerigheid. In tabel 1 staan de drempelwaarden voor stengelbont en kringerigheid, zoals die in het keuringsreglement van de NAK staan vermeld.
Symptoom | Klasse | ||||
S/SE | E | A | B | C | |
stengelbont | 0,25 % | 0,5 % | 2 % | 4 % | 6 % |
kringerigheid | 6 % | 6 % | 6 % | 6 % | 25 % |
Onder kringerigheid wordt verstaan: knollen met lichte inwendige kringerigheid, necrotische vlekken en holle knollen. Een te hoog percentage leidt tot verlaging van klasse. In geval van stengelbont of kringerigheid wordt niet gekeken of het virus in de plant aanwezig is.
Consumptie
Voor consumptiepartijen gelden andere drempelwaarden. Deze worden door de afnemer bepaald. De Commissie Kwaliteitskeuring Aardappel heeft een methodiek vastgesteld die door een groot aantal afnemers wordt gehanteerd. Anderen hanteren een eigen, maar in grote lijnen vergelijkbaar systeem. In dit "strafpuntensysteem" wordt kringerigheid redelijk zwaar aangerekend. Zeer subjectief is de beoordeling of een partij waarbij 10 % van de aardappelen lichte stipjes vertonen net zo zwaar gestraft moet worden als een partij waarin 1 % van de aardappelen zeer zware symptomen laat zien. Bij de verwerking tot bijvoorbeeld frites bepaalt de gevoeligheid van het scheidingssysteem dat afwijkende frietjes verwijdert of een partij met kringerigheid verwerkt kan worden. Met koken of bakken gaan kringen en vlekken niet weg. In enkele rassen kan TRV de verwerkingskwaliteit nadelig beïnvloeden. In de aardappelzetmeelindustrie worden geen beperkingen opgelegd wat betreft kringerigheid, hoewel de bewaarbaarheid soms negatief wordt beïnvloed door secundair rot.
Onderzoek
Omdat het onderzoek aan TRV complex is en er tot voor kort geen goede techniek beschikbaar was om de aanwezigheid van TRV in het knolweefsel vast te stellen, is de kennis over TRV en de invloed van dit virus op de aardappelteelt beperkt. Sinds enige jaren zijn er moleculaire technieken voorhanden waarmee deze bepaling wel is uit te voeren, omdat ze ook mantelloos virus detecteren en minder last hebben van storende bestanddelen. Een kans om meer te weten te komen over dit virus en recent Schots onderzoek maakt dan ook melding van symptoomloze, virusbevattende knollen van tot nu toe als resistent aangetekende rassen. Knollen die overdraagbaar virus bevatten en aan de verspreiding van TRV kunnen bijdragen. Aan de andere kant zijn er indicaties dat aardappel een slechte virusbron is voor vectoraaltjes in de grond, omdat het virus vaak in een niet-overdraagbare vorm in de aardappelplant verblijft. Tevens hebben zij in een aantal aardappelrassen aanzienlijke opbrengstderving, veroorzaakt door TRV, gemeten. Een belangrijk punt van aandacht.
De komende vier jaren zal het PAV in samenwerking met Plant Research International (Wageningen) onderzoek verrichten aan deze onderwerpen. Hierbij wordt o.a. gekeken naar symptoomvorming, het verloop van de hoeveelheid virus over de pootgoedgeneraties en de rol van een besmette plant bij de infectie van "schone" Trichodoride-aaltjes. Het Nederlandse rassenpakket is zo omvangrijk dat voor het onderzoek een aantal aardappelrassen is geselecteerd. Als zeer vatbaar worden Roxy en Santana getoetst, als vatbaar Santé en Wilja en als weinig vatbaar Bintje en Saturna. De proeven worden uitgevoerd met de aaltjessoorten Paratrichodorus pachydermus, Trichodorus primitivus en Paratrichodorus teres. Als resultaat verwachten wij betere criteria te kunnen leveren voor de keuring van pootgoed. Bovendien hopen wij een methodiek te ontwikkelen om aardappelrassen te kunnen screenen op de invloed van TRV op hun kwaliteit en opbrengst van het product.
Maatregelen om kringerigheid te beperken | |
|