Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-03-2007

Structuurherstellend vermogen van groenbemesters

In opdracht van HPA zijn PPO en Alterra in 2005 en 2006 nagegaan in welke mate een goed geslaagde groenbemester de bodemstructuur verbetert en wat het effect is op de opbrengst en kwaliteit van het volggewas.
Uit de bodemmetingen en -waarnemingen kon niet worden opgemaakt dat de eenmalige teelt van een goed geslaagde groenbemester een duidelijke verbetering gaf van de bodemstructuur. Niettemin was er wel een gunstig effect op de groei en opbrengst van de volgteelt.

Inleiding

Door zwaardere mechanisatie en de noodzaak om ook onder minder goede omstandigheden (oogst)werkzaamheden uit te voeren, wordt een steeds grotere aanslag op de bodemstructuur gepleegd. Dit resulteert in verdichting van de bouwvoor en ondergrond. Verdichting dieper in de ondergrond is moeilijk op te heffen. Het effect van een diepe grondbewerking valt vaak tegen, doordat losgemaakte grond gemakkelijk herverdicht en omdat de diepe grondbewerking ten koste gaat van de aanwezige doorgaande wormgangen en wortelkanalen in de ondergrond. Een alternatief zijn diep en intensief wortelende gewassen of goed geslaagde groenbemesters, die de bodemverdichting of de nadelige effecten ervan, ook kunnen verminderen.

Onderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd op de PPO-proefboerderij te Lelystad (zware zavel) en op proefboerderij Kollumerwaard (lichte zavel).
In 2005 zijn te Lelystad eind juli twee groenbemesters gezaaid: bladrammenas en Engels raaigras. Te Kollumerwaard is eind augustus alleen bladrammenas gezaaid. Verder zijn in elk van de twee veldproeven een onbehandeld object opgenomen (geen groenbemester) en een object met groencompost.

Afbeelding 1. Voor onderploegen is de bladrammenas versneden. Links: Engels raaigras, rechts: groencompost en braak.

Het volgend voorjaar zijn op alle objecten zomergerst en suikerbieten gezaaid. Bij beide gewassen zijn bij elk groenbemestingsobject twee stikstofgiften toegediend: de adviesgift voor het betreffende gewas en een 30-40 kg N/ha lagere gift. Naast de opbrengst en kwaliteit van de bieten en gerst zijn ook uitgebreide waarnemingen en metingen aan de bodem verricht:

  • visuele verschillen in bodemgesteldheid (plasvorming, slempvorming) tussen de objecten;
  • vochtgehalte en de dichtheid;
  • indringingsweerstand;
  • bodemstructuur en beworteling  in profielkuilen;
  • verzadigde waterdoorlatendheid en infiltratiesnelheid (geven aan hoe snel het water wegstroomt);
  • luchtgehalte in de bodem.

Resultaten en discussie

De groenbemesters waren eind 2005 goed tot zeer goed ontwikkeld en hadden diep geworteld. Het volgende groeiseizoen kenmerkte zich door een warme, droge zomer en een zeer natte augustusmaand. Op beide locaties is niet beregend.

De gewasgroei te Lelystad werd in de zomer van 2006 eerder beperkt door vochtgebrek dan door de stikstofvoorziening.

Afbeelding 2. Slaphangende bieten te Lelystad bij het braakobject (midden); rechts de bieten bij het bladrammenasobject.

De voorafgaande teelt van een groenbemester leidde tot minder vochtgebrek in de droge zomer en dat resulteerde in een 600 kg per ha hogere korrelopbrengst bij zomergerst door een betere korrelvulling. Bij bieten was enkel na bladrammenas de financiële opbrengst hoger (+€400/ha) door een hogere wortelopbrengst en iets betere kwaliteit. Na Engels raaigras was de financiële opbrengst per ha van de bieten niet duidelijk hoger dan zonder voorafgaande groenbemester.

Te Kollumerwaard had de teelt van bladrammenas geen duidelijk effect op de vochtvoorziening en had stikstof duidelijker effect. De voorafgaande teelt van bladrammenas leidde tot een 800 kg per ha hogere korrelopbrengst bij zomergerst door een hogere korrelzetting, waarschijnlijk als gevolg van een hogere stikstofmineralisatie in het voorjaar (nalevering uit de ondergewerkte bladrammenas). De teelt van bladrammenas leidde te Kollumerwaard niet tot een hogere bietenopbrengst of kwaliteit.

Op de proefvelden van beide locaties was de bovenste ondergrond in zekere mate verdicht en had een slechte tot matige structuur. Daarbij was de indringweerstand geen echt beperkende factor voor de beworteling. Op beide proefvelden was vooral de luchtvoorziening een zwak punt, wat tot zuurstofgebrek kan leiden onder natte omstandigheden. Te Kollumerwaard was daarnaast ook de waterdoorlatendheid een zwak punt, waardoor de grond te nat kan worden en zelfs plasvorming kan optreden.

Afbeelding 3. Meting van de infiltratiesnelheid.

In een droog jaar zijn geen problemen met de luchtvoorziening en doorlatendheid te verwachten. Omdat 2006 eerder kan worden gekenmerkt als een droog jaar dan een nat jaar, zijn de gevolgen van verdichting waarschijnlijk niet uitgesproken groot geweest en zal de beworteling maar weinig last hebben gehad van de verdichting.

Afbeelding 4. de beoordeling van de structuur en de beworteling werden profielkuilen gegraven.

Uit de waarnemingen en metingen kon niet worden opgemaakt dat de eenmalige teelt van een goed geslaagde groenbemester een duidelijke verbetering gaf van de bodemstructuur. Een sluitende verklaring voor de betere vochtvoorziening in de bodem te Lelystad na de teelt van een groenbemester is niet gevonden. De meest waarschijnlijke oorzaak is een betere beworteling van de volgteelten na een groenbemester. Te Kollumerwaard was er geen verschil in beworteling.

Conclusies

Uit de bodemmetingen en -waarnemingen kon niet worden opgemaakt dat de eenmalige teelt van een goed geslaagde groenbemester een duidelijke verbetering gaf van de bodemstructuur. Niettemin had het wel een gunstig effect op de groei en opbrengst van de volgteelt: een opbrengstverhoging in zomergerst van 600 kg per ha te Lelystad en 800 kg per ha te Kollumerwaard. In bieten was de financiële opbrengst te Lelystad €400 per ha hoger na bladrammenas, maar niet hoger na Engels raaigras. Te Kollumerwaard leidde de teelt van een groenbemester (bladrammenas) niet tot een hogere financiële opbrengst in bieten.