Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-2003

Storende lagen in zavelgronden in de Noordoostpolder

Welke grondbewerkingen geven het beste effect op de lucht- en waterhuishouding van de grond en de groei en productie van gewassen op lichte zavel A-gronden?

  • De waterhuishouding van de grond en de fysieke opbrengst van de gewassen kan tijdelijk worden verbeterd door het losmaken c.q. breken van de storende laag direct onder de bouwvoor;
  • De aan- en afvoer van het water kan gedeeltelijk worden verbeterd door tussendraineren;
  • Als gevolg van de gelaagdheid (klei- en zandlaagjes) van het profiel en door de aanwezigheid van verslagen veen (detritus) op circa 85 cm diepte geven de uitgevoerde grondbehandelingen echter geen oplossing op de langere termijn.

[INVALID URL]

Inleiding

In het westen van de Noordoostpolder komt een groot, vrijwel aaneengesloten gebied met lichte zavel A-gronden voor. De profielen van deze gronden kenmerken zich door de aanwezigheid van storende lagen tot aan de drains die op een diepte van circa 1,10 meter liggen. De belangrijkste storende lagen zijn: de schelprijke, uiterst fijne zandlaag (tweede laag) direct onder de bouwvoor en de hieronder liggende gelaagde dunne klei- en zandlaagjes, waarvan het zand bestaat uit merendeels uiterst fijn zand (sloefig). Onder invloed van steeds zwaardere werktuigen en intensivering van het bouwplan met veel rooigewassen als peen, bloembollen, lelies, witlof, aardappelen, suikerbieten en dergelijke leidde dit tot problemen met de bodemstructuur en ontwatering. Effecten hiervan zijn: - wateroverlast in de winter en verdroging in de zomer; - stagnerende beworteling van de gewassen met zowel negatieve gevolgen voor de productkwaliteit als voor de gewasopbrengsten.

Proefopzet

Doel van dit onderzoek was om het effect vast te stellen van het losmaken c.q. breken van de storende laag direct onder de bouwvoor, alsmede van de invloed van tussendraineren op de lucht- en waterhuishouding van de grond en de groei en productie van gewassen. Om dit te bereiken is op een proefperceel met een drainafstand van 8 meter ook een gedeelte tussengedraineerd met een drainafstand van 4 meter, waarna op dit perceel de volgende grondbehandelingen zijn uitgevoerd: A. aanleggen van geultjes (10 x 5 cm) gevuld met tuinturf direct onder de bouwvoor B. losmaken met brede woelers (20 x 20 cm) aan de ploeg, woeldiepte tot circa 35 cm C. diepwoelen tot circa 65 cm O. onbehandeld.
Op dit proefperceel is vanaf 1985 tot en met 1991 elk jaar één gewas geteeld: achtereenvolgens suikerbieten, tulpen, zaaiuien, pootaardappelen, witlof, wintertarwe en tulpen.

Resultaten

Na aanleg van de grondbehandelingen in 1984 is het verloop gevolgd en kan na zeven jaar het volgende worden vastgesteld:

  • De aanwezige verdichtingen konden met de toegepaste grondbehandelingen tijdelijk worden verminderd. Na enkele jaren was de verdichting bij alle objecten weer nagenoeg gelijk.
  • De grondbehandelingen hebben maar een zeer geringe invloed gehad op de ontwatering. Uit grondwaterstandmetingen blijkt dat de verschillen in diepte van de stijghoogte tussen 8 en 4 meter drainafstand werd veroorzaakt door een gering waterbergend vermogen van de grond. Bij een drainafstand van 8 meter werden in de winter soms grondwaterstanden aangetroffen tot dicht onder de bouwvoor. Bij daarop aangepaste drainageafstand tussen de reeksen 4 meter bleef de grondwaterstand 10 tot 30 cm lager. Bij erg veel neerslag in de zomer liep het grondwater in het onbehandelde object soms hoog op als gevolg van de geringe waterberging. 
  • Het positieve effect van de grondbehandelingen op de poriën en luchtfractie in de bodem dat de eerste jaren aanwezig was, kon na drie jaar niet meer worden waargenomen.
  • De beworteling van de gewassen ging vooral het eerste jaar tot een diepte waarop de grondbehandeling was uitgevoerd. Het betreft de toename van de bewortelingsdiepte in grond behandeling A, B en C ten opzichte van object O. Dit was zowel op de veldjes met 8 meter als 4 meter drainafstand het geval. Deze verschillen in bewortelingsdiepte waren enkele jaren na de grond behandelingen vrijwel niet meer waar te nemen.
  • De objecten met een drainafstand van 4 meter en de grondbehandelingen met tuinturf en diepwoelen hebben de eerste jaren een positieve invloed gehad op de opbrengst van de gewassen. Na drie jaar onderzoek was dit positieve effect bijna niet meer waar te nemen.

Conclusie

Het onderzoek heeft aangetoond dat met het losmaken c.q. breken van de ondergrond, een tijdelijke verbetering kan worden verkregen van zowel de waterhuishouding van de grond als van de fysieke opbrengst van de gewassen. De uitgevoerde grond behandelingen zullen echter als gevolg van de gelaagdheid (klei- en zand laagjes) van het profiel en door de aanwezigheid van verslagen veen (detritus) op circa 85 cm diepte geen oplossing kunnen bieden op langere termijn. Tussendraineren zal gedeeltelijk kunnen bijdragen aan een verbetering van de aan- en afvoer van het water. Om de waterhuishouding van deze lichte zavel A-gronden te verbeteren is door het Staring Centrum-DLO aanbevolen om een meer ingrijpende bodemtechnische behandeling uit te voeren. De detrituslaag zou met de gelaagde ondergrond moeten worden gemengd waarbij de bouwvoor zoveel mogelijk in tact moest blijven. Deze aanbeveling heeft ertoe geleid dat op De Waag in 1992 enkele diepe grondbewerkingen als proef zijn aangelegd. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen welke effecten deze ingreep zal opleveren en of dit een blijvend karakter zal hebben.