Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-02-2003

Stikstofbemesting van zetmeelaardappelen

Voor het bereiken van een hoog uitbetalingsgewicht is de wijze van telen per ras verschillend. De stikstofbehoefte is rasafhankelijk en wordt bepaald door het geplande oogstmoment. De late en zeer late rassen hebben, vanwege hun natuurlijke laatrijpheid, in het algemeen minder stikstof nodig dan de middenlate rassen. Met deling van de stikstofgift is vaak minder N nodig en is de productie van het gewas beter te sturen. Bij aardappelen die voor langere tijd bewaard moeten worden, is het de vraag of men moet streven naar een maximaal uitbetalingsgewicht begin oktober of dat het streven gericht moet zijn op een maximaal uitbetalingsgewicht en kwaliteit bij afleveren in maart.

Inleiding

Planten hebben voor de vorming van eiwitten en bladgroen stikstof nodig. De groei en ontwikkeling van de plant wordt in sterke mate bepaald door de beschikbaarheid van stikstof tijdens het groeiseizoen. Uit een inventarisatie in 1998 bleek dat minder dan de helft van de zetmeelaardappeltelers tijdens het poten op de hoogte is van de gehalten van stikstof in de door hen gebruikte organische mest. Bij lagere gehalten dan verwacht kan extra N-toediening op een later tijdstip plaatsvinden. Echter bij een te ruim aanbod van stikstof wordt de loofontwikkeling teveel bevorderd, de knolaanleg verlaat en de afrijping vertraagd. Bij zetmeelaardappelen, waarbij het OWG zo duidelijk van invloed is op de uitbetalingsprijs per kilogram is de maximale gift al snel bereikt. Vooral bij de late rassen, die voor langere tijd bewaard moeten worden is beperking van de stikstofgift op zijn plaats.

Opname

De stikstof wordt in hoofdzaak in nitraatvorm vanuit de bodem opgenomen. De omzetting van ammonium in nitraat gaat bij oplopende bodemtemperatuur in het voorjaar zeer snel. Omdat de mineralisatie moeilijk te voorspellen is op veenkoloniale gronden, heeft een N-minbepaling in het vroege voorjaar op deze gronden niet veel waarde. Hetzelfde geldt voor gronden waarop in het verleden veel organische mest is uitgereden.

Stikstofdeling

Stikstofdeling biedt een goede basis voor een optimale N-bemesting. Bij deling van de N-gift is in totaal veelal minder stikstof nodig dan bij een éénmalige gift. Een ander voordeel van deling is dat beter inge-speeld wordt op de mineralisatie tijdens het groeiseizoen. Echter, om een tekort aan beschikbare stikstof in het begin van het groeiseizoen te voorkomen, zal de eerste gift toch voldoende hoog moeten zijn. Als vuistregel is te hanteren 2/3 deel van de stikstofbehoefte geven bij het poten, veelal komt dit neer op 120 à 140 kg N/ha.
Bij het gebruik van varkensdrijfmest kan men dezelfde aanpak hanteren. Uit onderzoek is gebleken dat bij de beginontwikkeling van het gewas geen onderscheid is te maken tussen het gebruik van kunstmest of een voorjaarstoepassing van varkensdrijfmest. Bij het gebruik van bijvoorbeeld slachtkuikensmest is deze situatie duidelijk anders. Bij deze mestsoort is de direct beschikbare minerale stikstof veel lager en zal een groot deel van de organisch gebonden stikstof pas later in het groeiseizoen beschikbaar komen. De kunstmeststikstof naast slachtkuikenmest moet dan ook voor het poten worden gegeven zodat de totale hoeveelheid stikstof vanaf poten beschikbaar is.

Bijbemesten

De stikstofgift moet zodanig zijn dat het gewas in de 2e à 3e week van juni dicht is. Tijdens het groeiseizoen, heeft het nemen van een blad- of grondmonster wel zin, zeker als men bewust stikstofdeling toepast. Bijbemesten kan met KAS, maar ook het gebruik van urean of ureum neemt in de praktijk duidelijk toe. Deze vloeibare meststoffen zijn sneller beschikbaar voor de plant. Uitgaande van een deling van de stikstofgift zal in de periode eind juni / juli, dat wil zeggen na de knolaanleg, bijbemest moeten worden. De noodzaak voor bijbemesting is vast te stellen met de bladsteeltjes- en de NBS-methode. Deze methoden worden in de praktijk wel eens als te bewerkelijk ervaren. Een mogelijkheid voor het tijdig herkennen van een stikstoftekort kan bestaan uit het gebruik maken van hogere plekken binnen het perceel. Als geen sprake is van vochttekort en hogere plekken beginnen te verkleuren, dan is dit een indicatie voor het begin van stikstoftekort. Het praktijkonderzoek heeft laten zien dat twee à drie toedieningen van ongeveer 15 kg N in vloeibare vorm snel en goed werkt. Vloeibare stikstofbemesting kan tegelijk met de Phytophthorabestrijding plaatsvinden. De kans op bladschade is beperkt, alleen bij bespuiten kort na regen is kans op schade op het blad.

Stikstofgift per ras

Let op: de onderstaande tekst is gebaseerd op onderzoeksresultaten uit de periode 1994-1998. Een meer actuele advisering over de geadviseerde N-gift per ras is [INVALID URL] te vinden.

Om de aardappelmoeheid te beheersen gaat de rassenkeuze steeds meer in de richting van de pallida-resistente rassen met een goede tolerantie. Deze rassen zijn over het algemeen laat tot zeer laat. Een teveel aan stikstof bij deze late rassen resulteert in onvoldoende of zelfs geen natuurlijke afrijping. Deze situatie is niet wenselijk, het OWG daalt bij te hoge stikstofgiften en soms is ook het uitbetalingsgewicht lager dan bij een meer beperkte gift. Bij hogere stikstofgiften wordt het gewas verlaat. Dit betekent dat in september een hoge productie bereikt moet worden om nog een goed uitbetalingsgewicht te realiseren. In zulke situaties moet het loof dus ook langer productief zijn. In de praktijk betekent dit minimaal twee keer extra spuiten tegen Phytophthora.
Op de proefboerderijen ’t Kompas en Kooijenburg is gedurende de jaren ‘94-’98 onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de stikstofbemesting op het uitbetalingsgewicht bij een aantal rassen en een tweetal oogstmomenten. Naast een vroege oogst op 1 september, is er geoogst begin oktober, waarbij het loof werd vernietigd op 1 oktober. In het onderzoek is steeds gewerkt met vaste stikstoftrappen, te weten 100, 175 en 250 kg N/ha, gegeven als KAS in een éénmalige gift voor het poten. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is voor het bereiken van een maximaal uitbetalingsgewicht de stikstofbehoefte per ras uitgerekend gemiddeld over de jaren. Deze giften zijn in tabel 1 weergegeven. Rassen met één jaar beproeving zijn alleen onderzocht in 1998. De weergegeven stikstofgiften zijn een richtlijn voor het bereiken van een maximaal uitbetalingsgewicht per ras. Uiteraard dient men rekening te houden met zaken als voorvrucht en de (ingeschatte) stikstofvoorraad in het voorjaar.

Tabel 1. Vroegheid van de rassen, het aantal beproevingsjaren en de berekende optimale (eenmalige) stikstofgift voor het bereiken van het maximale uitbetalingsgewicht op de proefboerderijen 't Kompas en Kooijenburg.
RasVroegheidAantal jarenN-gift (eenmalig)
Vroege oogst*Late oogst
Donald
Nomade
Kanjer
Mercury
Seresta

8
6
5
5
5

1
3
1
1
5
175-250
130
140
140
160
--
160
--
--
205
Elkana
Kardent
4.5
4.5
2
2
--
--
210
205
Florijn
Kantara
4
4
4
1
--
--
175
250
Elles
Karakter
Kartel
Sjamero
Sophytra
Stabilo
3.5
3.5
3.5
3.5
3.5
3.5

5
5
3
4
1
3

--
--
--
--
--
--
190
190
190
190
175
175
Astarte
Kurola
Mercator
3
3
3

2
2
2

--
--
--
175
175
190
Karnico
Katinka
2.5
2.5

1
1

--
--
175
175-250

*Op zandgrond zal bij de vroege oogst 25 kg N meer moeten worden gegeven

Op zandgrond lijkt de stikstofbehoefte doorgaans iets hoger dan op dalgrond. Het zeer vroege ras Donald kan zwaar worden bemest, het gewas blijft daardoor wat langer productief in augustus. De latere rassen zijn minder geschikt voor vroege levering. De rooibaarheid, hetgeen zich o.a. uit in het vastzitten van de knollen aan het loof en in ontvelling van de knollen, is van de latere rassen op een vroeg oogsttijdstip over het algemeen matig. Ontvellingen zijn geen probleem, zolang de aardappelen vrijwel direct na de oogst worden verwerkt. Gedurende de maand september neemt met het afrijpen, de rooibaarheid van de aardap-pelen snel toe.
De in de tabel genoemde N-giften zijn richtlijnen per ras. Ze kunnen ook gebruikt worden als basis voor deling van de N-gift. Hanteer dan als vuistregel: 2/3 bij poten en één of meerdere malen aanvullend na knolaanleg in juni / juli (of later).